KU-215 (7 september 1923)
Ooltgensplaat (Z.-H.)
boerderij van A.J.G. van Rossum
1:400
Getuige een gevelsteen in het vroegere woonhuis dateerde deze boerderij in opzet nog uit 1683. De oude woning was in 1916 afgebroken en vervangen dooreen moderner type op dezelfde plaats. De boer kon Uilkema echter nog een foto tonen waarop het oude huis te zien was en waaruit hij kon opmaken dat dit sprekend moest hebben geleken op het woongedeelte van een eerder in Zeeland opgemeten boerderij, KU-152. Het verdwenen woonhuis moet, afgaande op deze informatie, een langwerpige grondvorm en een zadeldak met tuitgevel hebben gehad. Het nieuwe huis, dat wel door Uilkema werd opgemeten, had een symmetrische opzet; de voordeur bevond zich in het midden van de lange gevel. De kamers en suite en de afwezigheid van ingebouwde bedsteden laten zien dat het hier om een moderne plattegrond ging. Een nog wel bewaard gebleven traditioneel element was de grote graanzolder boven de woonvertrekken, die hier blijkbaar nog lang in gebruik was. In de brandmuur tussen voorhuis en bedrijfsgedeelte bevond zich een deur die de graanzolder verbond met de schuur. Uilkema noteerde hierover: ‘..brandgevel tot nok; op deze plaats zit in de brandgevel een ijzeren deur, die toegang geeft tot de korenzolder. Over de geheele woning ligt een korenzolder..’.
De schuur had een indeling met twee dwarsdelen; de elders op de Zuidhollandse eilanden voorkomende modernere zijlangsdeel ontbrak hier. Eerder had Uilkema al eens opgemerkt dat dit latere type op Goeree-Overflakkee maar zelden werd aangetroffen. Op de foto die hij van de hier besproken boerderij maakte is te zien dat de zijgevel nog vrij laag was; boven de deeldeuren moest het dak iets worden opgelicht. Ook op de doorsnede gaf Uilkema het verschil in hoogte hier aan. De schuur telde in totaal tien gebintvakken, waarvan de middenbeuk en de linkerzijbeuk voornamelijk als tasruimte in gebruik waren. Vanaf de brandmuur gerekend vond men hier allereerst twee tasvakken voor hooi met daarnaast het ‘gareelhok’. Daarop volgde de eerste dwarsdeel, waarboven nog een oogstzolder lag. Tussen de beide delen in lagen drie tasvakken voor graan, een kafhok en een jongveestal. De rechter zijbeuk langs deze ruimten was geheel in gebruik als rundveestal. Achter de tweede dwarsdeel, die doorliep tot aan de andere zijgevel en met een tweede stel dubbele deuren uitkwam op de mestvaalt, lag over de volle breedte van het gebouw de paardestal. Het laatste vak langs de achtergevel bevatte een schapehok en jongveestallen voor paarden en rundvee. Over de kolossale mestvaalt die zich langs de schuur uitstrekte noteerde Uilkema: ‘..mespit, uitgemest in Aug./Sept., 0,75 M. diep..’. Aan deze mestvaalt lag ook de plaats waar het vee vroeger werd gedrenkt: ‘..drinkbak, volgepompt uit de “vaat”. Daaruit dronken de dieren 's winters, koeien en paarden; er loopt geen gier in. Thans staat de pomp in de stal en loopt de “bak” vol drinkwater uit de volgepompte koelbak..’. Op het erf bevond zich tenslotte nog een bijgebouw met varkenshokken en een groot wagenhuis, dat tevens een karnmolen bevatte en waaraan het karnhuis en de zomerwoning waren verbonden.