KU-213 (6 september 1923)
Den Bommel (Z.-H.)
boerderij van de Gebr. Lokker
1:400
Afgezien van de opmerking dat het schuurtype met zijlangsdeel hier zeldzaam was gebleven, komt in Uilkema's hoofdstuk over de Zuidhollandse eilanden de boerderij-ontwikkeling op Goeree-Overflakkee niet ter sprake. Hij maakte hier slechts twee opmetingen zonder daarbij nader in te gaan op de plaatselijke ontwikkeling. Van dit gebouw uit 1709 is daardoor niet méér bekend dan wat er aan losse notities op het veldwerk staat. Het betrof hier een boerderijcomplex waarbij woonhuis en schuur waren aaneengebouwd, maar waarbij enkele secundaire functies waren ondergebracht in bijgebouwen. Bovenaan op de tekening vindt men allereerst het wagenhuis, dat een éénbeukige opzet met dekbalkgebinten vertoonde. Daarnaast, tussen wagenschuur en voorhuis van het hoofdgebouw lag een gebouw dat ‘kaet’ (elders door Uilkema steeds gespeld als ‘keat’) werd genoemd en dat een stookplaats met een uitgebouwde bakoven bevatte. Hierin bakte men, naar Uilkema aantekende, vroeger het brood en vermoedelijk werden daar ook andere huishoudelijke bezigheden verricht en diende deze ruimte tevens als zomerwoning. In het dwarse voorhuis van het hoofdgebouw bevond zich een melkkelder met opkamer, een gang en een kamer die ‘voorkamer’ werd genoemd. In het tweede, smallere travee lag de achterkamer en een kleine provisiekelder. De woonvertrekken waren middels een gang verbonden met de schuur. Deze telde twee dwarsdelen, die beide als dorsvloer werden gebruikt, en in totaal zes tasvakken, waarvan er drie waren bestemd voor hooi, één voor haver en twee voor tarwe. In de zijbeuk aan de kant van de deeldeuren had men verder opslagruimte voor erwten, bieten en kaf. Langs de andere zijgevel lagen de stallen voor paarden en koeien; Uilkema noteerde dat hier plaats was voor tien koeien en enig jongvee. Langs de volle lengte van deze stalgevel vond men buiten op het erf een grote mestvaalt, waar de mest door de vele mestdeuren
rechtstreeks in kon worden gedeponeerd. Het elders meestal aanwezige smalle straatje tussen schuur en vaalt ontbrak. De rommelige indeling van de schuur wijst op een geleidelijke groei van dit bedrijf, waarbij het gebouw (getuige het feit dat het laatste gebintvak groter was dan de rest) tevens ooit met een vak werd verlengd. Uilkema vestigde tenslotte de aandacht op de hoge constructie met ankerbalkgebinten en schaarspanten met spantbalken en gordingstutten, waarvan hij stelde dat deze in de betreffende streek een uitzondering vormde.