KU-205 (24 augustus 1923)
Zuid-Beijerland (Z.-H.)
boerderij van P.v.d. Erve
In deze Zuidbeijerlandse boerderij met zijn opvallende haakse grondvorm trof Uilkema een aantal interessante bouwsporen aan. Daaruit bleek hem dat het gebouw in opzet alleen had bestaan uit de smallere vleugel met het woonhuis en het recht daarachter gelegen schuurgedeelte, dat oorspronkelijk tevens iets
1:400
korter zou zijn geweest. Later was dit oude gebouw, dat nog uit 1644 zou dateren, blijkbaar verlengd en tevens uitgebreid met de grote, haaks daarop gesitueerde schuur, die getuige de foto niet alleen breder maar ook hoger was dan het oudere bouwdeel. De tussenmuur, de zijgevel van het oude achterhuis, was over de volle breedte van de nieuwe schuuraanbouw verwijderd. Uilkema schreef hierover in zijn concepttekst over de Zuidhollandse eilanden het volgende: ‘
..De groote haaksche schuur vormt hier het jongste deel. Het oorspronkelijke huis eindigde bij het schot achter den paardenstal, waar de achtergevel stond. Van den linkschen wand der oude schuur is dus bij den bouw der nieuwe schuur het deel tusschen P en Q weggebroken..’. Vóór de uitbreiding werd de oogst op dit bedrijf in verband met de geringe tascapaciteit van het oude gebouw noodzakelijkerwijs gedeeltelijk bewaard in een vrijstaande kapberg. Onderdelen daarvan zouden in de nieuwe schuur zijn opgenomen: ‘
Het oorspronkelijke gebouw, door al deze veranderingen wel gecamoufleerd, maar toch herkenbaar, was klein: zijn grondvlak mat 34 × 13,5 M. De afstand tusschen de stijlen bedroeg ±
5,50 M., de vergezellende nokhoogte 8,50 M. Daar het tweetal kleine gebinten slechts weinig graan kon opnemen, heeft deze hoeve eertijds een korenberg gekend, die verdween bij de komst der nieuwe schuur. Inderdaad vinden wij hier nog heden ten dage de zes roeden als schuurstijlen terug. Ze zijn op het plan aangegeven (...) en herkenbaar aan de op regelmatige afstanden aangebrachte borggaten..’. De voormalige bergroeden waren verwerkt in de drie gebinten die de beide tasvakken begrensden en staan op het veldwerk gemerkt als ‘a’. De ontdekking van deze bouwsporen werd door Uilkema aangevoerd als bewijs voor zijn stelling dat in het begin van de 17e eeuw de schuren in deze streken veel kleiner waren
en werden geflankeerd door graanbergen.