KU-206 (24 augustus 1923)
Numansdorp (Z.-H.)
boerderij van de Gebr. Visser
Bij zijn onderzoek op de Zuidhollandse eilanden besteedde Uilkema de meeste aandacht aan de ontwikkeling van het schuurtype met zijlangsdeel. Hij onderscheidde daarbij verschillende fasen, zoals een driebeukige opzet met dwarsdeel, een driebeukige vorm met dwarsgelegen dorsvloer en zijlangsdeel, en tenslotte een groot vierbeukig type met zijlangsdeel en doorrijmogelijkheid. Bij deze laatste vorm bevond de deel zich samen met de tasvakken in de middenbeuk en was de buitenstijlruimte langs de deel in gebruik genomen als stal. Dit voorbeeld uit Numansdorp werd door Uilkema beschouwd als één van de meest
1:400
recente ontwikkelingsvormen van dit vierbeukige type. Het woonhuis, dat oorspronkelijk in het verlengde van de stal had gelegen, was hier bij een grote verbouwing zijwaarts verplaatst om ruimte te maken voor de uitrijdeuren van de deel. Uilkema gaf de oude plaats van het voorhuis aan op het veldwerk en noteerde: ‘
..De woning is nieuw, stond tevoren volkomen aan de schuur verbonden, ter plaatse van de met inkt getrokken stippellijn..’. Bij deze verbouwing die rond 1884 zou hebben plaatsgevonden, waren tevens enkele vernieuwingen doorgevoerd. Zo vertoonde het woonhuis de moderne symmetrische opzet met centrale gang en kamers en suite en had het zadeldak aan de voorgevel een overstek met decoratieve windveren. Hoewel het huis nog wel was aangebouwd tegen de schuur was
hier van een interne verbinding geen sprake meer, waarmee goed wordt geïllustreerd hoe woon- en bedrijfsruimten in toenemende mate gescheiden werden. Ook was het traditionele vrijstaande zomerhuis hier vervangen door een aanbouw aan het woonhuis. De groeiende aandacht voor de zuivelproduktie kwam, naar Uilkema aantekende, tot uitdrukking in de inrichting van een speciaal daarvoor bestemde ruimte: ‘
..Het daarnaast ingerichte afzonderlijke “roomhok” voor het zuren der room is een bewijs van het veldwinnen van nieuw inzicht op het gebied der zuivelbereiding..’. Het veldwerk bevat diverse aanvullende gegevens, zoals de mededeling dat de achtergevel van de schuur momenteel bestond uit een volledig stenen muur met dakschild, maar dat dit tot 1884 een lage grondmuur met daarboven houten beschot was geweest. De schuur had de al eerder ter sprake gekomen indeling met stal, deel en tasvakken naast elkaar. De deel was aan voor- en achterzijde voorzien van hoge dubbele deuren. In het najaar, wanneer de oogst binnen was, werd het achterste gedeelte van de inrij bij de aangrenzende paardestal getrokken en afgesloten door
middel van een losse pui waaraan ook de ruif was bevestigd. Ook werd dan een losse goot aangebracht, als verbinding tussen de vaste drinkgoot van de permanente paardestal en die van de koestal. De lage zijbeuk naast de deel werd geheel ingenomen door de lange koestal, met een jongveestal aan het einde. De koestal had de vorm van een grupstal met kruigang en mestluiken; het vee werd vanaf de deel gevoerd. De zijbeuk stond in open verbinding met de rest van de schuurruimte en Uilkema noteerde dat de stal daardoor zeer koud was. De schuur telde verder vier grote tasvakken die zich over de middenbeuk en een deel van de aangrenzende zijbeuk uitstrekten. In deze tasruimte stapelde men op dee grond eerst het hooi; daar bovenop kwam vervolgens het ongedorste graan. Boven de open ruimte van paardestal, karnmolen en deel was een taszolder aangebracht. De constructie van deze schuur met zijn ankerbalkgebinten met tussenstijl, en kapconstructie met dekbalkjuk en schaarspanten werd door Uilkema op een afzonderlijk veldwerkblad gedetailleerd weergegeven. Achter het hoofdgebouw stond tenslotte nog een éénbeukig wagenhuis, dat, getuige het constructieschetsje in de plattegrond, eveneens ankerbalkgebinten en een kapconstructie met schaarspanten had.