KU-204 (23 september 1923)
Strijen (Z.-H.)
boerderij van Dhr. Schillemans Overwater
1:400
De driebeukige boerderijvorm met zijlangsdeel en dwarsgelegen dorsvloer werd door Uilkema beschouwd als het meest algemene recentere type op de Zuidhollandse eilanden. Het hier afgebeelde exemplaar dateerde uit 1890 en werd door hem in zijn concepttekst over de Zuidhollandse eilanden gebruikt als introductie tot de boerderijgeschiedenis van dit gebied. Het aangebouwde woonhuis van deze boerderij had een symmetrische opzet met centrale gang, die echter, anders dan men wellicht zou verwachten, niet de verbinding vormde tussen woon- en bedrijfsgedeelte, maar uitkwam bij het toilet. De verbinding tussen voorhuis en achterhuis verliep via de keuken en het daarachter in de schuur gelegen karnhuis. Het voorhuis telde de volgende vertrekken: pronkkamer, woonkamer, keuken, en een opkamer boven de melkkelder. Alle kamers waren voorzien van ingebouwde bedsteden. De melkkelder stond via een portaaltje zowel in verbinding met de keuken als met het bedrijfsgedeelte, waarvan het eerste travee met karnmolen en karnhuis volledig was bestemd voor de zuivelproduktie. Deze kelder werd blijkens aantekeningen op het veldwerk gebruikt voor het zuren van de melk (men liet deze voor de boterbereiding eerst enige tijd staan tot ze dik en zuur was geworden) en het bewaren van de boter. De koestal achter het karnhuis had een moderne opzet met grup en mestgang, drinkgoten en een voergang, en bood plaats aan circa 25 stuks vee. Over de stalindeling noteerde Uilkema dat de koestand 30 cm. hoog was en dat de grup maar 5 cm lager lag dan de achtergang waarlangs de mest werd weggehaald. Drie mestdeuren gaven toegang tot de grote mestvaalt naast de stalgevel. In een aanbouw aan de achtergevel bevond zich nog een potstal voor jongvee (‘hokkelingen’); de paardestal lag in het achterste gebintvak langs de achtergevel. De paarden werden via luiken gevoerd vanaf de aan deze stal grenzende dorsvloer, die het voorlaatste gebintvak besloeg. De gehele rest van de middenbeuk was in gebruik
als tasruimte, waarbij men onderop het hooi en bovenop het (later in het jaar geoogste) graan bewaarde. Boven dorsvloer en paardestal bevond zich een taszolder waarop, naar Uilkema aantekende, de haver werd bewaard waarmee de paarden werden gevoerd. Over het bedrijfsgedeelte bevat het veldwerk verder nog enkele aanvullende gegevens betreffende de toegepaste bouwmaterialen, zoals het feit dat de ‘ring’ van de karnmolen (het karnpad, waarover het paard liep) hier met klinkers was bestraat, terwijl deze vloer bij oudere boerderijen van leem was. De dorsvloer was van hout, terwijl de rest van de schuur een lemen vloer had.