KU-202 (18/21 augustus 1923)
Dordrecht (Z.-H.)
boerderij van J. de Rooij
1:400
Bij deze boerderij trof Uilkema nog een geheel intact vrijstaand zomerhuis aan. Bij eerdere opmetingen op de Zuidhollandse eilanden en in Zeeland had hij moeten constateren dat dit in deze streken ooit algemeen voorkomende bijgebouw thans bij de meeste recente boerderijen ontbrak. De verdwijning van deze zogenaamde ‘keaten’ weet Uilkema aan het feit dat de latere boerderijen veel grotere woonhuizen bezaten, waarin de functie van de zomerwoning werd overgenomen door de keuken. De afgebeelde boerderij dateerde in opzet uit 1662; de schuur zou in 1872 zijn vernieuwd. Op het veldwerk maakte Uilkema verscheidene opmerkingen over de toegepaste bouwmaterialen. Zo waren bij de verbouwing van 1872 de voorheen houten wanden van de schuur vervangen door metselwerk. Het tussen woonhuis en stal gelegen karnhuis en de plaats van de karnmolen waren met klinkers gevloerd en de dorsvloer was van hout, terwijl de inrij een vloer van leem en klinkers had. In grote lijnen vertoonde de plattegrond van de schuur hier een driedeling. Eén van de zijbeuken werd geheel ingenomen door de koestal met grup en voergang en de aangrenzende karnruimte. In de andere zijbeuk bevond zich de deel, die behalve inrijdeuren in de voorgevel ook een tweede stel deeldeuren in de zijgevel had. De middenbeuk bevatte de grote tasvakken voor de oogst, een dorsvloer (recht tegenover de deeldeuren in de zijgevel) en daarachter de paardestal, die tegen de achtergevel lag. De paarden werden vanaf de dorsruimte gevoerd door luiken in de scheidingswand. Boven paardestal en dorsvloer bevond zich een taszolder en opzij van de open deel waren nog enkele stalruimten voor jongvee aangebouwd. Het woonhuis telde twee kamers, die elk een stookplaats hadden en waarvan de grootste ruimte aan twee zijden werd begrensd door bedstedenwanden. Het linker vertrek werd ‘winterhuis’ genoemd; het zomerhuis bevond zich, ls gezegd, in het bijgebouw linksboven op de plattegrond. Behalve dit
zomerhuis stond op het erf ook een wagenschuur en een vlasschuur: de ‘zwingelkeat’. Dit laatste gebouw werd door Uilkema wel opgemeten, maar niet overgenomen op de lijntekening, omdat het hier een bijzondere functie betrof, die geen vast onderdeel vormde van het gemiddelde boerderijcomplex uit deze streek. Op het veldwerk schreef Uilkema tenslotte nog over de plaatselijke wijze van zuivelbereiding: ‘..Op het Dordtsche eiland werd vroeger geen kaas gemaakt. De volle melk werd gezuurd en dan gekarnd. Boter werd in de kelder bewaard; men had hier dus geen melkkelder. De melk stond in het karnhuis te zuren..’.