KU-201 (9 augustus 1923)
Hoogland (Utr.)
boerderij ‘Zielhorst’ van Fam. Verkerk
Hier was duidelijk sprake van een gemengd bedrijf. De akkerbouwfunctie is onder meer nog af te lezen aan de aanwezigheid van de schaapskooi (die vooral van belang was vanwege de mestproduktie voor het bouwland), de ruime paardestallen (op een akkerbouwbedrijf had men veel trekkracht nodig voor het bewerken van de grond) en de vijfroedenberg voor de opslag van rogge. Ook op de zolder van het hoofdgebouw werd graan bewaard en vermoedelijk werd op de brede deel oorspronkelijk gedorst. Anderzijds was ook de veeteelt hier belangrijk; er was ruimte voor een vrij grote veestapel en op de deel direct achter de brandmuur stond een karnmolen, wat wijst op de verwerking van een aanzienlijke hoeveelheid melk. Ook het vrijstaande
1:400
bakhuis en één van de zijbeuken van het voorhuis waren blijkens notities op het veldwerk volledig aan de zuivelbereiding gewijd. In het bakhuis vond men behalve de bakoven ook een stookplaats voor de kaasmakerij (de melk moest voor het stremmen worden verwarmd) en de kaaspers. In de aangrenzende zijbeuk van het voorhuis lag de kelder, waar de kaas werd gepekeld. De opkamer daarboven was in gebruik als kaaskamer: daar stonden de kaasstellingen waarop de kaas ongeveer vier weken lag te rijpen, voor hij kon worden verkocht. In dezelfde zijbeuk bevond zich ook het ‘karnhuis’, waar de pomp en de karn stonden en waar vroeger dus de boter werd gemaakt. Het middengedeelte van het voorhuis diende als woonruimte; aan de linkerzijde lagen in de zijbeuk de slaapvertrekken. Op de doorsnede is te zien dat de gehele boerderij een constructie met ankerbalkgebinten had (zoals gebruikelijk in het midden van het land) met daarop een dekbalkjuk met kromme spantbenen. Een vergelijkbare constructie, maar dan op de grond, is te zien in de doorsnede van de schaapskooi. Op het veldwerk tekende Uilkema een gedeelte van de staldoorsnede in detail; deze ontbreekt op de definitieve lijntekening. Hieruit blijkt echter dat de koestal een opzet met grup en mestgang had; in de zijgevel bevonden zich mestdeuren. Langs de voorkant van de stal liep een cementen (en dus vrij nieuwe) voer- en drinkgoot. Als bijgebouwen waren hier respectievelijk het eerder genoemde bakhuis, de schaapskooi, een grote schuur met wagenstalling en varkenshokken en drie vijfroedenbergen. Daarvan diende er één als gezegd voor rogge en één voor hooi. De derde was aan vier zijden afgedicht met rietwanden en was als wagenstalling in gebruik. De bouwtijd van het hoofdgebouw werd door Uilkema geschat op 1650 à 1700.