KU-199 (11 augustus 1923)
Brand (Utr.)
boerderij van A. Kleinhoven
1:400
Deze boerderij was ten tijde van Uilkema's bezoek nog maar vijf jaar oud. Het gebouw was echter nog in grote lijnen volgens het traditionele hallehuisprincipe opgezet, met driebeukige opzet, ankerbalkgebinten, open middendeel met stallen aan weerszijden en deeldeuren in het midden van de achtergevel. Dat het hier toch wel degelijk ging om een moderne boerderij blijkt, behalve uit de relatief hoge zijmuren vooral uit de indeling van het woonhuis en de plaats van de werkruimten. De gebruikelijke, tussen woon- en stalruimten in gelegen werkplek had zich hier namelijk ontwikkeld tot een volledig afgescheiden travee en vormde een geïntegreerd deel van het voorhuis. Deze werkruimte lag nog vóór de scheidingsmuur tussen woon- en bedrijfsgedeelte, de enige doorgaande muur tot de nok. De naam ‘brandmuur’ werd hier in verband met de afwezigheid van een stookplaats tegen deze muur niet gebruikt. De stookplaatsen lagen aan een andere muur, die slechts tot zolderniveau reikte en die diende als scheiding tussen woning en werkplaats. Bij deze volledig van de rest van de schuur afgescheiden werkruimte vermeldde Uilkema met nadruk op het veldwerk dat deze bij oudere boerderijen niet voorkwam. Bij dit gemengde bedrijf werd de oogst, in dit geval rogge, op zolder bewaard. Boven de achterdeuren bevond zich een luik waardoor het ongedorste graan van buiten af op zolder kon worden gebracht. Aan weerszijden van de deel lagen de stallen. Evenals bij de eerder besproken boerderij in Eemnes (KU-197) was hier één koestal met diepe en één met ondiepe grup, beide met mestdeuren in de zijgevels. De stal met diepe grup had een enigszins hol profiel, welke volgens Uilkema met zoden of mest werd opgevuld, vermoedelijk om een zachte ligplaats voor het vee te creëren. De op de plattegrond aangegeven halfronde muren aan de zijgevels waren gierputten voor de beide stalrijen. Naast het hoofdgebouw telde het gehele complex ook
nog een grote bijschuur, die onder meer varkenshokken en wagenberging bevatte, en twee open kapbergen met beweegbare kap, respectievelijk met vier en vijf roeden, waarin vermoedelijk vooral hooi werd bewaard.