KU-190 (28 juli 1923)
Purmer (N.-H.)
boerderij van L. Groot
Bij deze grote, langgerekte stolp lagen alle woonvertrekken naast elkaar aan de voorgevel. Het dichtst bij de koestal lag de keuken, die tevens de dagelijkse woonruimte zal zijn geweest, in het midden het voorhuis (vermoedelijk de nette kamer) en daarnaast de opkamer met de kelder. Uilkema noteerde dat de kelder hier zeven treden diep lag, terwijl men vanuit de kamer drie treden omhoog moest naar de opkamer. Om de vrij diepe woonvertrekken in de buitenstijlruimte toch van een voldoende hoge voorgevel te kunnen voorzien had men aan deze zijde de gebintplaten een overstek gegeven van maar liefst drie meter. Aan de achterkant van het gebouw bedroeg dit overstek slechts iets meer dan één meter, waardoor
de achtergevel veel lager was dan de voorgevel. Ter plaatse van de deeldeuren had men daar dan ook een gedeelte van het dak moeten ophogen. Uilkema, die deze boerderij dateerde op rond 1700, stelde in zijn hoofdstuk over Noord-Holland dat deze boerderij, op een kleine uitbreiding voor het jongvee na, in grote lijnen nog zijn oude omvang en indeling had bewaard. De uitgebouwde koehuisstaart was hier geen latere toevoeging maar maakte deel uit van de oorspronkelijke opzet. Als bewijs voerde hij aan dat de inhoud van het dubbele tasvak precies was berekend op de hoeveelheid vee in de stallen, inclusief die in de uitbouw. In totaal kon deze koestal 28 volwassen en 8 jonge dieren huisvesten. Later zou alleen nog een stal voor fokkalveren opzij aan de koehuisstaart zijn aangebouwd. Op de plattegrond is te zien dat de stalgang zich ter plaatse van de achtergevel van de schuur verwijdde. Deze ruimte noemde men ‘het breed’. Hier stond in de zomer de karn; 's winters, wanneer het buiten koeler was dan in de door het vee verwarmde stal, werd buiten gekarnd. Uilkema noteerde dat men op dit bedrijf alleen de room karnde. De melk werd daartoe in de melkkelder afgeroomd, na enige tijd te hebben gestaan tot de room boven kwam drijven. Van de room werd boter gemaakt, de afgeroomde melk werd tot kaas verwerkt in de aangrenzende zoutkamer. Deze gegevens werden door Uilkema als bijzonderheid vermeld omdat deze wijze van zuivelbereiding in Noord-Holland niet de gewoonte was. Meestal werd hier de onafgeroomde melk in zijn geheel direct tot kaas verwerkt, waardoor men in principe ook geen kelder nodig had. Dat men hier blijkbaar al vanaf het begin een ander procédé toepaste blijkt uit het feit dat op deze boerderij vanouds wel een melkkelder aanwezig was.
1:400