KU-182 (3 juli 1923)
Giethoorn (Ov.)
boerderij van A. Ken
De tweede in Giethoorn vervaardigde opmeting betrof een wat grotere boerderij met afzonderlijke vaarschuur, ook wel ‘praamschuur’ genaamd, naar de voor het hooivervoer gebruikte boten. Deze schuur was met één zijbeuk over het water heen gebouwd, zodat men de praam bij het binnenbrengen van het hooi onder
1:400
het dak kon varen. Uilkema tekende een afzonderlijke dwarsdoorsnede van deze schuur om het principe duidelijk te maken. Opvallend is de dekbalkconstructie, waarbij één van de gebintstijlen op een gemetselde poer stond en de andere was ingegraven en deel uitmaakte van de beschoeiing van de vaart. Een notitie op het veldwerk vermeldt dat de hooischuur houten wanden had zonder grondmuur. De invaart was open gelaten; het houten schot van de gevel begon daar op 2,5 m hoogte boven het water.
Het hoofdgebouw had een ankerbalkconstructie en een zeer complexe plattegrond, waaraan in de loop der jaren het een en ander was gewijzigd; vooral achter het woongedeelte waren allerlei binnenwandjes bijgeplaatst. De middenkamer met de belangrijkste stookplaats (de dagelijkse woonruimte) had een bedstedenwand langs de scheidingswand met het bedrijfsgedeelte. Daarnaast was er nog een zijkamer en een keuken met een tweede stookplaats. De meeste slaapruimten waren echter toegankelijk vanuit het achterhuis, evenals de kleine ‘melkkelder’, die blijkbaar niet verdiept was en dus meer een melkkamertje moet zijn geweest. De traditionele open werkruimte achter de scheidingsmuur had door al deze ingebouwde kamertjes een zeer grillige vorm gekregen en was door schotten afgescheiden van de stal- en tasruimten. De middenbeuk bevatte een hooitasvak, met daarachter de dwarsdeel. Langs zij- en achtergevel lagen de stalruimten, in de vorm van een grupstal met mestgang. Op de doorsnede is te zien dat de koeien van elkaar werden gescheiden door middel van een tweetal stalpalen, waarvan er één schuin was geplaatst. Het veldwerk vermeldt verder dat de houten wanden achter de stal vroeger waren voorzien van lange, smalle mestluiken, die omhooggeklapt konden worden. Deze waren ten tijd van Uilkema's bezoek nog wel aanwezig, maar vastgespijkerd en dus buiten bedrijf gesteld. Bij zijn volgende Giethoornse opmeting trof hij dergelijke luiken echter nog wel intact aan.