KU-180 (30 juni 1923)
Broek (Fr.)
boerderij van W.K.v.d. Hoek
Uilkema stelde om verschillende redenen bijzonder veel belang in deze kophalsrompboerderij. In de eerste plaats meende hij hier te maken te hebben met een boerderij die rechtstreeks was ontstaan uit een oudfries langhuis. De boerderij zou in deze vorm van rond 1800 dateren. Op een pentekening uit 1785 stond de hieraan voorafgaande situatie nog afgebeeld: een laag gebouw met vrijstaande hooiberg. Slechts kort daarna zou de boerderij ingrijpend zijn verbouwd en zou, waar mogelijk met gebruikmaking van de beschikbare oude materialen, de thans aanwezige grote schuur zijn opgericht. In twee tussenstijlen van rondhout waren volgens Uilkema nog hergebruikte roeden te herkennen van de voormalige kapberg. De indeling van de nieuwe schuur stond wat de stalinrichting betreft nog dicht bij de oude situatie. De koestal was namelijk nog dubbelrijïg gebleven, als herinnering aan het oude lage stalgebouw. Zoals Uilkema in zijn concepttekst over de provincie Friesland betoogde, was de manier waarop stal en tasruimte werden samengevoegd aanvankelijk nog verre van volmaakt. Het grootste probleem was de plaats van de gebintstijlen. De oude dubbele stal was
namelijk te breed om in zijn geheel in één van de zijbeuken van de nieuwe schuur te passen. Men zag zich daardoor genoodzaakt de gebintstijlen in de stal te plaatsen, wat voor de stalindeling erg onpraktisch was. Om dit te ondervangen probeerde men wel, zoals bij KU-164, de stijlen buiten de stal te houden door het aanbrengen van een groot overstek. Dit kon echter weer leiden tot een verminderde stabiliteit. Men zocht daarom naar andere oplossingen, waarvan de hier afgebeelde boerderij er één laat zien; de gebintstijlen waren hier om en om in en buiten de stal geplaatst. De drie gebinten die buiten de stal stonden hadden nu een overstek, de andere niet. Dit leverde een redelijk stabiele constructie op alsmede een voldoend vrije gebruiksruimte in de stal. Erg fraai kon een dergelijke oplossing echter niet worden genoemd. Bij latere boerderijen koos men er daarom uiteindelijk voor het principe van de oude dubbelrijïge stal te verlaten ten gunste van een nieuwe indeling met enkele stalrij. Deze veel smallere stal kon zonder problemen in de zijbeuk worden ingepast. Als overgangsfase uit deze ontwikkeling was de hier afgebeelde boerderij voor Uilkema van veel betekenis.
De tweede reden om bijzondere aandacht te besteden aan deze boerderij had te maken met de veranderingen die het gebouw later nog zou hebben ondergaan. De deel zou hier namelijk pas in tweede instantie zijn aangebracht. Na de samenvoeging van tasruimte en stal zou de schuur, naar Uilkema meende, eerst nog geruime tijd tweebeukig zijn geweest. De boerderij zou in dit stadium een vaarboerderij zijn geweest; op de plaats van de huidige deel (in Friesland ‘schuurreed’ of ‘reed’ genaamd) had zich oorspronkelijk water bevonden: ‘..Een reed bestond niet. Aan die zijde waren de gollen (tasvakken) afgesloten door een tot het draaghout opgetrokken wand, voorzien van twee “hooideuren” (...) De huidige schuurreed was een korte zijtak van de Broekster vaart, zoodat de schuur onmiddellijk aan het water stond, slechts door de smalle “wijkswal” (pad langs het water) daarvan gescheiden. De oude schoeiwal is op het plan aangegeven door een gestippelde lijn. Het ontladen der met hooi gevulde praam verliep nu even vlot als in de tijd der berg. (...) In de 18e eeuw kreeg evenwel het schuurdak ook aan deze tijd een uutleeg (verlenging), opdat de geladen praam na aankomst tegen regen en wind beveiligd zou zijn. Het benedeneinde van het dak kwam aan den overkant van het water te rusten op een palenrij zonder wand. Een beeld van dezen toestand geeft de recente “praam-” of “hooischuur” te Giethoorn (...) Niet lang heeft deze eigenaardige bouwwijze stand gehouden; snel, als zij was opgekomen volgde haar voor de hand liggende consequentie: de schuurreed. Waarschijnlijk omstreeks 1800 is de wijk opgevuld en in volle breedte naar rechts verplaatst, waarbij de schuur een lagen wand ontving met nieuwe hooideuren die thans onmiddellijk door het water werden begrensd. Het hooge schot langs de gollen verviel. Aan zijn einden werd de
“skûrreed” door deuren afgesloten, waarvan de achterste berekend was op het doorlaten van geladen wagens. Deze toestand bestaat nog heden ten dage, zie het plan..’.
In een noot vermeldde Uilkema nog dat de beschreven veranderingen hier ongetwijfeld te maken hadden met de toename van het ingepolderde land, waardoor er meer gebruik kon worden gemaakt van paard en wagen.
1:400