KU-173 (11 juni 1923)
Kleine Geest (Fr.)
boerderij van M. Miedema
1:400
De hier afgebeelde kophalsrompboerderij bevatte een aantal zeer oude elementen. Zo ontdekte Uilkema op een balk in het voorhuis het jaartal 1597. Dat de gehele boerderij nog uit het einde van de 16e eeuw dateerde is echter niet waarschijnlijk. Vermoedelijk betrof het hier alleen een restant van een oudere bouwfase of een van elders afkomstig, hergebruikt onderdeel. De splitsing van het voorhuis in twee kamers dateerde, naar Uilkema van de bewoners vernam, pas uit 1830. De voorste kamer zou toen afzonderlijk zijn ingericht ten behoeve van ‘..het rentenieren van den oude boer..’. Het op de foto zichtbare zijdelingse aanbouwtje aan de voorkamer werd door Uilkema aanvankelijk wel opgenomen op het veldwerk, maar later weer daarvan verwijderd. Ook op de lijntekening komt het niet voor. De reden hiervoor is niet duidelijk. De tweede kamer in het voorhuis diende als woonkamer; hier vond men een bedsteden- en kastenwand langs de lage zijgevel. De vermoedelijk bij de splitsing van het voorhuis aangebrachte stookplaats van deze kamer lag tegen de scheidingswand met het lagere middelhuis, de ‘hals’ van de kophalsrompboerderij. Ook aan de andere kant van de muur bevond zich een stookplaats. In deze middenruimte vond de zuivelbereiding plaats; hier stond de kaasketel en de karn. Ook werd hier vermoedelijk gedurende een groot deel van het jaar gewoond. De lange, lage uitbouw aan de zijgevel (zie foto) bevatte de grote melkkelder, die in feite geen echte kelder was maar alleen een iets verdiept, donker vertrek. Buiten, om de melkkelder heen, had men vlierstruiken geplant, die naar men zei een verkoelende werking hadden. De schuur had de gebruikelijke indeling voor gemengd bedrijf, met een dorsvloer en een paardestal langs de achtergevel. De hoge middenbeuk bevatte de tasvakken voor de opslag van de oogst. In de ene zijbeuk bevonden zich de koestallen, in de andere de alleen vanaf de achtergevel toegankelijke deel. Aan het
uiteinde daarvan, dicht naast de keuken, stond de door paardekracht aangedreven karnmolen, die door de scheidingswand heen was verbonden met de karn.