KU-168 (17 mei 1923)
Aardenburg (Zld.)
boerderij van Fam. Beheijt
Ook dit veldwerk staat, evenals het vorige dat een dag eerder werd gemaakt, vol met gegevens over indeling en bedrijf. Het betrof hier dan ook een oud en interessant complex, dat in opzet nog uit 1662 moest dateren. Bij deze boerderij was opnieuw sprake een groot aantal losse componenten: schuur, wagenhuis, bakkeet, varkenshokken en een oud woonhuis, dat een intrigerende bouwvorm met twee afzonderlijke kappen had. Deze boerderij werd hier als een der eerste in de nieuwe polder aangelegd; Uilkema noteerde dat de Isabellapolder in 1648 werd drooggemaakt. Het bedrijf telde circa 38 ha en was, gezien de omvangrijke paardestal, een typisch akkerbouwbedrijf. De doorsnede over de schuur geeft een ongebruikelijke constructie te zien: over de dubbele ankerbalkgebinten
1:400
loopt een zogenaamde ‘steekschore’, een diagonaal element ter verbetering van de stabiliteit in dwarsrichting. De maar liefst zes tasvakken dienden hoofdzakelijk voor graanberging. Ook één van de buitenstijlruimten werd bij het binnenhalen van de oogst volgetast; het graan uit dit gedeelte werd echter het eerst gedorst, zodat de ruimte daarna weer kon worden gebruikt voor de berging van stro. De beide dwarsdelen waren voorzien van houten vloeren voor het dorsen en de zolders boven de buitenstijlruimten dienden als opslagruimte voor hooi, stro en kaf. De koestal in de zijbeuk was voorzien van stalschotten tussen de koeien en had een vlakke vloer, zonder grup. Over de constructie van de schuurwanden schreef Uilkema: ‘
..de schuur heeft rondom grondmuur tot de oppervlakte van den grond, daarop ligt een “spanplaat”, direct boven den grond, daarop staan “weegpalen”, waartegen de “weeg” (van hout) geslagen is..’. De zolder van het vrijstaande wagenhuis diende als zaadzolder voor het gedorste graan; dit gebouw was op de begane grond aan één kant open, voor ventilatie. In het daarnaast gelegen varkenshok trof Uilkema voederbakken van “arduinsteen” (een uit België afkomstige hardsteensoort), die op een 80 cm hoge muur stonden. In de “keate”, de vrijstaande zomerwoning, bevond zich de bakoven, die hier merkwaardig genoeg boven het kippenhok lag. Zoals reeds genoemd, had het woonhuis een opvallende vorm met dubbele kap, die deed denken aan een combinatie van twee in opzet afzonderlijke panden. Of hier inderdaad sprake was van verschillende bouwfasen is niet bekend. De indeling bestond uit achterhuis, voorhuis, keuken en kamer. Behalve in de keuken bevonden zich overal bedsteden waaraan de deuren ontbraken, zoals Uilkema aantekende. Op de beide zolders werd oorspronkelijk het graan bewaard; later had het wagenhuis deze
functie overgenomen.