KU-167 (16 mei 1923)
Eede (Zld.)
boerderij van C. Raeman
Hier noteerde Uilkema vooral veel bedrijfskundige gegevens. Zo vermeldde hij dat deze plaats vroeger 150 gemeten (circa 66 ha) groot was, waarvan 25 gemeten als weiland diende en 125 als bouwland; een overwegend akkerbouwbedrijf dus. De schuur, waarvan geen foto bewaard is gebleven, was hier blijkens de opmetingstekening niet aan de woning verbonden, maar had wel een aangebouwd houten wagenhuis. Daarboven bevond zich een ruimte waarop het gedorste graan werd geborgen, de zaadzolder, hier ‘piezel’ genaamd. De rest van de schuur had blijkbaar stenen muren en een constructie met ankerbalkgebinten. Er was hier maar één dwarsdeel, die tevens als dorsvloer diende. De oogst werd op de grond opgeslagen in de binnenstijlruimten en in
1:400
een smalle strook daarbuiten, en bestond voornamelijk uit rogge, haver, tarwe en vlas. Zoals te verwachten op een bouwboerderij, was er een grote paardestal, met ruimte voor maar liefst elf paarden en zes veulens. De koestal had een ongebruikelijke plaats in het gebouw en een opvallende, afwijkende indeling; deze bevond zich niet zoals gewoonlijk in de zijbeuk, maar lag in dwarsrichting en telde twee stalrijen. Het vee stond daarin met de koppen naar de wand en met de achterkant naar elkaar, twee aan twee tussen schotten. Van een mestgoot was geen sprake, de vlakke koestand werd alleen begrensd door een ondiep giergootje. Tussen de beide stalrijen in lag een gang, die ‘achterdam’ werd genoemd en die tegelijk mest- en voergang was. Elders in de schuur, grenzend aan de paardestal, was een kamer afgescheiden als slaapruimte voor de vier knechten; deze ruimte stond bekend als het ‘convent’. Het woonhuis lag hier op vrij grote afstand van de schuur en had een aangebouwde bakkeet, waarvan Uilkema een foto maakte. In deze aanbouw, ‘achterhuis’ genaamd, woonde men tijdens de zomermaanden en werden ook alle dagelijkse werkzaamheden verricht. Hier bevond zich de bakoven en een grote stookplaats met een gemetseld fornuis. Tegen het plafond was een houten latwerk aangebracht waarop het spek te drogen werd gelegd. Het huis zelf bevatte twee woonruimten, een ‘beste kamer’ en een melkkelder met opkamer. Opvallend zijn de op de plattegrond zichtbare, tegen één van de kopgevels aangebrachte steunberen. Verder omvatte het complex nog een afzonderlijke varkensstal, een aardappelkelder en een spoelhok waar het veevoer werd bereid, dit alles schijnbaar zonder duidelijke ordening op het erf rondgestrooid. Naast de schuur, in de buurt van de koestal lag de mestvaalt.