KU-166 (11 mei 1923)
Heemskerkerduin (N.-H.)
boerderij van D. Bakker
1:400
Deze documentatie, die afkomstig was uit de Noordhollandse duinstreek, betrof een grote, langgerekte stolpboerderij met aan de voorzijde een inspringend gedeelte waarin zich de deeldeuren bevonden. Door een tweede stel deuren in de achtergevel konden de wagens na het binnenbrengen van de oogst rechtdoor het gebouw weer uitrijden. Hoewel een dergelijke doorrijmogelijkheid in andere delen van het land regelmatig voorkomt, is dit in Noord-Holland ongebruikelijk en deze constructie interesseerde Uilkema dan ook buitengewoon. Blijkens opmerkingen in de correspondentie ging hij er zelfs korte tijd van uit dat de gehele deel bij deze boerderij een latere toevoeging was. Het gebouw zou dan in opzet tweebeukig zijn geweest! Later kwam hij echter op deze zeer speculatieve theorie terug. Een andere bijzonderheid die Uilkema hier aantrof was de afwijkende indeling van de koestal. Het hier voorkomende staltype met gescheiden voer- en mestgang werd plaatselijk ‘remstal’ genoemd. De stal ontleende haar naam aan de bevestigingswijze van de stalstaken: ‘..de “rem” is een horizontaal balkje, waartegen de “remstaken” getimmerd zijn. De rem ligt dus tusschen zolder en stal; 1.50 M. boven den stal..’. Uilkema meende hier aanvankelijk met een zeldzame oude stalvorm van doen te hebben en besteedde aan de remstal veel aandacht. Evenmin als de kwestie van de doorgaande deel leidde echter ook dit onderwerp niet tot opzienbarende nieuwe gezichtspunten. Vermoedelijk kwam hij uiteindelijk tot de conclusie dat het hier ging om een variant op het in de rest van het land veel voorkomende Zuidhollandse staltype.
Ook in het duingebied had men vroeger de gewoonte 's zomers op de koestal te wonen. Men gebruikte daarvoor het voorste gedeelte van de stal, dat grensde aan het woongedeelte. Deze ruimte werd vroeger, voor de komst van de melkfabriek, tevens gebruikt voor de zuivelproduktie. Uilkema noteerde dat hier vroeger zowel de kaasketel als de handkarn had gestaan. Dit gedeelte noemde men plaatselijk ‘'t blauwe end’. Hij veronderstelde dat deze benaming te maken had met de blauwe plavuizen die hier op de vloer lagen. Overigens bevond zich in deze ruimte geen stookplaats. Het verwarmen van de melk voor het kaasmaken gebeurde in het stookhuisje dat buiten op het erf lag, dichtbij de toegangsdeur tot het ‘blauwe end’.
Uilkema dateerde deze boerderij op onbekende gronden op eind 17e of begin 18e eeuw.