KU-165 (11 mei 1923)
Bergermeer (N.-H.)
boerderij van J. Kramer
1:400
In Uilkema's onderzoek naar de ontwikkeling van de Noordhollandse boerderij speelde deze stolp een belangrijke rol. Deze vertoonde in zijn constructieve opzet namelijk iets merkwaardigs: de gebinten hadden hier een langsverband in plaats van het gebruikelijke dwarsverband. Op de doorsnede is te zien dat de gebintplaten direct op de stijlen lagen, terwijl deze in dwarsrichting werden gekoppeld door de op de platen rustende gebintbalken. (Normaliter zit dit andersom en worden de stijlen gekoppeld door de gebintbalken en dienen de platen om de gebinten onderling te verbinden.) Deze afwijkende constructie werd door Uilkema opgevat als een teken dat dit gebouw niet was verlengd, maar verbreed. De kant met de woonruimten die men vanuit de plattegrond bezien als voorgevel zou betitelen, was vanuit de constructie geredeneerd de zijgevel. Wanneer men op deze gedachte doorbouwde, lagen de woonvertrekken hier dus eigenlijk niet naast elkaar maar achter elkaar, zoals ook bij het oude Noordhollandse huistype het geval was. De zijgevel was door de veranderende wooneisen voorgevel geworden en de plattegrond zou daardoor een kwartslag zijn gedraaid. Bij latere stolpen handhaafde men het woongedeelte achter de voorgevel, maar combineerde deze met een normale opzet met dwarsverband. Bij deze merkwaardige boerderij zou de richting van de constructie echter nog herinneren aan de oude opzet en deze vertegenwoordigde dus een overgangsvorm uit deze ontwikkeling. Hoewel het in dit verhaal cruciale constructie-principe duidelijk staat weergegeven op het veldwerk, wordt daarbij een dergelijk vergaand verband met de ontwikkeling nog niet genoemd. De bijschriften betreffen vooral het bedrijf of de indeling van het gebouw, zoals: ‘..over koestal, paardenstal, vertrekken, kelder en kaaskamer ligt rondom een even hoge zolder; deze ontbreekt dus alleen boven de darsch..’, of
‘..provisie-/melkkelder; vroeger werd de zoete melk geroomd..’. (Dit laatste werd als bijzonderheid vermeld, omdat in Noord-Holland over het algemeen de volle melk tot kaas werd verwerkt en er daardoor geen melkkelder nodig was.) De meeste aantekeningen op het veldwerk gaan echter over het traditionele gebruik van de zomerstal. Wanneer in het voorjaar de koeien van stal gingen werd de hele ruimte schoongemaakt en geverfd. De standplaatsen werden bestrooid met schelpen (men zat hier in de duinstreek) of zaagsel. Het achterste deel van de stal, vlakbij de staldeur, werd als kamer ingericht en daar woonde men overdag gedurende het zomerseizoen. In die tijd van het jaar was men het grootste deel van de dag toch buiten aan het werk en de rest van de boerderij bleef dan mooi schoon.