KU-156 (9 oktober 1922)
Wier (Fr.)
boerderij van L.J. van de Akker
(geen lijntekening aanwezig)
Het meest opvallende aan deze kleine boerderij was de indeling van de koestal. In plaats van de gewone Friese opstelling met de koppen naar de buitenmuur stonden de koeien hier naar een binnenwand toegekeerd! Deze stalvorm, die Uilkema de ‘omgekeerd Friese stal’ noemde, was hij op Terschelling en op Wieringen al eens tegengekomen, maar op het vasteland van Friesland had hij dit nog niet eerder gezien. In een brief maakte hij verbaasd melding van deze vondst: ‘..Een andere ontdekking! Heden ontdekte ik in de bouwstreken in Friesland de omgekeerd Friesche stal. Ik heb het huis opgemeten, te Wier..’. Ondanks het op dat moment in Uilkema's ogen spectaculaire karakter van zijn vondst maakte hij op de opmeting vreemd genoeg vrijwel geen aantekeningen. De enige aanvullende notitie betreft de datering van de boerderij: het voorhuis was van 1800 en het bedrijfsgedeelte dateerde uit 1873. In de tekening zelf staan alleen de functies van de verschillende ruimten aangegeven, zonder verdere bijzonderheden.
De opmeting werd door Uilkema nooit verder uitgewerkt en ook een foto ontbreekt. Desondanks is uit de veldwerktekening nog wel het een en ander af te leiden over deze boerderij. Zo betrof het hier in ieder geval een klein gemengd bedrijf; in de plattegrond staat aangegeven dat één van de tasvakken voor hooiberging diende en één voor graan. Verder was er een dorsplaats en een stal voor twee paarden, die vooral bij de akkerbouw zullen zijn gebruikt. In de stal was slechts ruimte voor zes koeien. Een deel van het voorhuis was onderkelderd en zal als melkkelder hebben gediend. De eventuele zuivelverwerking vond vermoedelijk in het zogenaamde ‘zomerhuis’ plaats, tussen kelder en stal. Het woonhuis had een symmetrische opbouw, met een brede gang achter de voordeur en aan weerszijden een van bedsteden voorziene kamer. Dit dwars gebouwde woonhuis was door middel van een veel smaller tussenlid (waarin zich ook de zomerwoning bevond) verbonden met de schuur. Daarnaast, tussen schuur en woonhuis stond nog een vrijstaand gebouwtje: de ‘hutte’ ofwel het stookhuis. Op de doorsnedeschets is te zien dat de schuur een draagconstructie met dekbalkgebinten had, die vergeleken bij de kleine afmetingen van de gebintvakken extreem hoog aandoen. De dekbalk stak aan één zijde ver over om voldoende ruimte te krijgen voor de stal met de daarachter gelegen stalgang. De andere zijbeuk diende als inrij en was zowel aan voor- als achtergevel voorzien van inrijdeuren. Zoals uit de volgende voorbeelden zal blijken vertoonde deze schuur, met inbegrip van de bijzondere stalindeling, in miniatuur de indeling van een Bildtse boerderij.