KU-157 (13 oktober 1922)
St. Jacobiparochie (Fr.)
boerderij van T. Swart
Deze eerste van een serie in 't Bildt vervaardigde opmetingen betrof een grote en vermoedelijk zeer welvarende kophalsrompboerderij. Uilkema vond hier veel dat hem interesseerde; het veldwerk bevat een groot aantal aantekeningen over onderwerpen van uiteenlopende aard. Zo wordt op de achterzijde van het blad bijvoorbeeld uitgebreid ingegaan op de voor deze streek blijkbaar karakteristieke drinkplaats voor de paarden die zich hier achter de boerderij bevond. Over deze ronde vijver, ‘drankstee’ genaamd, waaraan Uilkema zelfs twee foto's wijdde, tekende hij het volgende aan:
(voor lijntekening KU-157 zie p. 327)
‘
..De drankstee is een welput. (...) De paarden gingen na afloop van 't ploegen naar de drankstee, te drinken. (...) De drankstee, is altijd rond. De toegang wordt gevormd door een gevloerde hellende straat, de “opril”. In het diepste gedeelte van de opril voor het water ligt een balk, gesteund door 4 palen. De balk dient om de paarden te steunen bij het drinken. De balk ligt ±
3 voet onder water. Aan beide zijden van de opril was een “heining” om de paarden daarbinnen te houden. (...) Alleen langs de Oude Bildtdijk vindt men bij de plaatsen een drankstee. Niet bij de erven aan de Nieuwe Bildtdijk ( ±
1600 ingedijkt)..’. Ook op de tekening staat de drinkplaats gedetailleerd weergegeven. Over een ander traditioneel Bildts erfonderdeel, de bij deze boerderij inmiddels verdwenen mestput, viel op basis van mondelinge informatie eveneens nog het een en ander mee te delen: ‘
..De misput lei ±
3 M. achter het huis; was ±
1 M. diep M. langwerpig (...) Aan de reed was een inrit, aan de landkant een uitrit. (...) Ook was de misput van een batting voorzien, een schoeiwal dus, om de paardestraat op zijn plaats te houden. Aan de andere zijden niet..’. Met paardestraat werd bedoeld het bestrate gedeelte van het erf tussen schuur en mestput. Ook over de boerderijgebouwen zelf en over de functie en indeling van de verschillende ruimten bevat het veldwerk allerhande informatie, evenals over de bouwgeschiedenis en het bedrijf zelf. Zo meldde Uilkema dat de boerderij was gebouwd in 1778 en dat de eerste steen was gelegd door Brachtje Jans Wassenaar, dochter van Jan Aerts Wassenaar. De boerderijplaats had een eigen naam, de ‘Grooteplaats’. Bij de boerderij had vroeger ‘
..115 pondemaat, = 46 Morgen, precies..’ behoord,
waarbij Uilkema vermeldde dat een morgen gelijk stond aan 92 are. Het volledige areaal besloeg dus iets meer dan 42 hectare. Ook hoorde bij de boerderij een afzonderlijke arbeiderswoning, die de naam ‘het Gasthuis’ droeg.
Het lange voorhuis van de boerderij zelf bevatte twee aan een gang gelegen woonvertrekken aan weerszijden van een strook bedsteden. Deze ruimten werden ‘binhuis’ en ‘middelkamer’ genoemd. Voor het dagelijkse wonen zal echter voornamelijk de daarachter gelegen keuken hebben gediend, die zich in het ‘hals’-gedeelte van de kophalsromp bevond. Dit vertrek grensde aan een gang van waaruit men enerzijds in de karnruimte en anderzijds in de stal kon komen. De rest van het bedrijfsgedeelte was zo mogelijk nog vollediger afgescheiden van het voorhuis; alleen een deur in de stal vormde een interne toegang tot de schuur. Aan de indeling van de schuur valt af te lezen dat het hier een gemengd bedrijf betrof, waarbij de nadruk op de akkerbouw lag. Enerzijds was er de grote koestal, de karnkamer en de daarnaast gelegen karnmolen op de deel; anderzijds had men hier een ruime paardestal, veel tasruimte en een zeer groot ‘dorshuis’, dat de beide laatste tasvakken besloeg. De paarden werden via speciale luiken vanaf deze dorsplaats gevoederd. Uilkema tekende nadrukkelijk aan dat zich in 't Bildt nooit voerluiken voor de koestal bevonden, ondanks het feit dat deze rechtstreeks aan de tasvakken grensde. De brede deel in de zijbeuk had aan beide uiteinden deeldeuren, zodat de wagens door het gebouw heen konden rijden. Naast deze inrij bevond zich tussen de stijlen van het zijbeukgebint en de buitenmuur een smalle extra ruimte, die men als bergplaats en ‘kafhok’ gebruikte. Naast het woonhuis stond een bakhuis, ‘hutte’ genaamd. Dit bijgebouw was later door een tussenlid verbonden met de karnruimte in het hoofdgebouw. Op het erf bevond zich tenslotte nog een afzonderlijk wagenhuis.