KU-152 (27 september 1922)
Kloetinge (Zld.)
boerderij van Fam. de Braal
1:400
De datering van dit complex, dat bestond uit een aaneengesloten woon- en schuurgedeelte, bakhuis en vrijstaande wagenschuur, werd door Uilkema geschat op rond 1600. De schuur was hier nog geheel van hout, met een rieten kap. De zijmuur aan erfzijde was precies hoog genoeg voor de grote schuurdeuren, zodat de dakvoet nergens hoefde te worden onderbroken. De beide dwarsdelen liepen door het gehele gebouw heen en onderbraken de stalrij in de zijbeuk. Opvallend is het grote aantal staldeuren aan de mestvaaltzijde, waardoor de mest naar buiten werd gebracht. De doorsnede toont een in verhouding smalle middenbeuk ten opzichte van de hoogte van de stijlen; de dekbalk stak aan beide zijden iets over. In zijn concepttekst over de Zeeuwse boerderij-ontwikkeling noemde Uilkema deze situatie als het stadium dat voorafging aan de introductie van het later algemeen voorkomende, veel grotere overstek. Deze zou het mogelijk maken de zijbeuk aan stalzijde te verbreden, zodat daarin ook de voergang kon worden ondergebracht. Inderdaad nam deze gang bij de hier besproken opmeting nog een gedeelte van de toch al smalle middenbeuk in beslag.
Verder gebruikte Uilkema deze boerderij als voorbeeld, aan de hand waarvan de indeling en het functioneren van de ‘gewone’ oudere Zeeuwse boerderij kon worden uitgelegd. In de daarbij gegeven legenda werden enkele onderdelen nader toegelicht, zoals bijvoorbeeld de indeling van de stal: ‘..“koeiestal”: voer de koeien bevindt zich evenals voor de andere stallen de “bak”, waaruit de dieren vreten, erachter een ondiepe groep, terwijl het stalbed is verdeeld in zeven “bochten”, gescheiden door schutten..’. De andere zijbeuk, aan de kant van de deeldeuren, werd als tasruimte gebruikt voor erwten en bonen en alles wat verder zoal vroeg werd gedorst, zodat deze ruimte weer snel vrij was voor het huizen van de fokkalveren. De rest van de oogst werd deels op de grond, deels op zolder geborgen. Om de zolderruimte zo groot mogelijk te maken was onder de dekbalken een lagere balk aangebracht, waarop de slieten lagen. Daarop kwam, zo noteerde Uilkema, het ‘kanthooi’, de mindere kwaliteit hooi die van de slootkanten werd afgemaaid. Ook boven de stal bevond zich een zoldering met tasruimte, die bovendien doorliep over de binnen de stijlen gelegen voergang. Bij de vrijstaande bakkeet staat op het veldwerk genoteerd dat zich hierin een ronde stenen bakoven bevond, die aan de bovenzijde wit was gekalkt en rustte op twee muurtjes en een balk.