KU-151 (28 september 1922)
Nieuwdorp (Zld.)
boerderij ‘De Drie Klauwen’ van Fam. Remeijn
1:400
Hoewel van deze boerderij het woonhuis verreweg het oudst en bouwhistorisch gezien het interessantst was, besteedde Uilkema hier de meeste aandacht aan de op het moment van opmeting nog maar tien jaar oude schuur. Van het woonhuis, dat uit 1679 dateerde, noemde hij alleen de opvallende schildering boven de kelderramen waaraan het huis zijn naam dankte, en de bijzondere zolderindeling (‘..graanzolder met schotten als in een graanpakhuis..’). Op de plattegrondtekening is te zien dat één van de voorruimten (linksboven op de tekening) onderkelderd was. In deze kamer bevond zich wel een bedstedenwand maar geen stookplaats, wat betekent dat deze ruimte niet voor het dagelijkse wonen werd gebruikt. Het tweede travee bevatte de woonkamer met de schouw en een vertrek dat ‘achterspinne’ werd genoemd en dat volgens een aantekening op het veldwerk diende als ‘..vrouwenvertrek, voor dochter of meid..’. Deze ruimte diende tevens als verbinding tussen voor- en achterhuis.
De schuur, die hier in 1912 werd gebouwd ter vervanging van een blijkbaar veel forsere voorganger (de oude schuur zou hoger zijn geweest dan het woonhuis) had een moderne constructie met hoge zijmuren en balken van muur tot muur, halverwege ondersteund door standvinken. Ook de koestal was van het nieuwere Zeeuwse type, met grup en mestdeuren maar zonder schotten. Het vee werd bevestigd aan ‘stalrepen’ (stalstaken), met voor de koppen een laag stenen muurtje met voerbak. De stal bestond uit verschillende afdelingen: de paardestal, de melkveestal, en de runderstal waar vermoedelijk het slachtvee werd gehouden. Dicht bij het woonhuis lag nog een kalverstal en aan het einde van de schuur vond men de ruimte voor het overige jongvee. Aan de lange zijde van de schuur bevonden zich drie stel hoge inrijdeuren met daarachter een dwarsdeel. In één geval had deze deel ook deuren aan de andere kant;
waar deze voor dienden is echter een raadsel omdat zich aan die zijde de grote mestvaalt bevond en de wagens hier dus nooit konden uit- of inrijden. Behalve de deeldeuren telde de zijgevel van de schuur ook nog twee stel lagere dubbele deuren. Hierachter lag het wagenhuis, waar men, naar Uilkema aantekende, de ‘tilbury’, machines en hooiwagens stalde. Van de drie dwarsdelen dienden er twee als dorsvloer; de derde, die vooraan in de schuur lag, werd ‘snievloer’ genoemd en hier werd dus blijkbaar het veevoer klaargemaakt. Verder bevatte de schuur drie grote tasvakken midden in het gebouw, waarvan er twee voor graanberging en één voor hooi werden gebruikt. Een laag schot langs de vakken diende als afscheiding tussen stal en tasruimte.