KU-149 (29 september 1922)
Noord-Kraaiert (Zld.)
boerderij van de Gebr. Remeijn
1:400
Dit boerderijcomplex was opgebouwd uit een groot aantal losse onderdelen: schuur, woonhuis, bakkeet, mestvaalt, varkensstallen, koetshuis en schaapskooi lagen hier op enige afstand van elkaar op het erf. Oorspronkelijk waren schuur en woonhuis echter wel degelijk verbonden geweest. Uilkema schreef hierover in zijn concepttekst over de provincie Zeeland: ‘..Plan van een hoeve te 's Heer Arendskerke, in de Noord-Kraaiert; de schuur is gebouwd omstreeks 1700, het woonhuis is vernieuwd in 1914. Plan 149 bewijst, dat bij restauratie gewoonlijk rekening wordt gehouden met de eischen des tijds: het in 1914 afgebroken woonhuis is hier op eenigen afstand van de oude schuur in gemoderniseerden staat weer opgetrokken..’. Deze modernisering zou met name betrekking hebben gehad op de introductie van een doorlopende gang tussen de vertrekken. Op het veldwerk tekende Uilkema aan, dat de nog aanwezige deur in de kopgevel van de schuur vroeger diende als verbinding met het woonhuis. Ook de schuur zelf zou in de loop der tijd zijn aangepast aan de nieuwe bedrijfseisen; daarbij waren onder meer de buitenstijlruimten vergroot, wat vooral op de doorsnede nog zichtbaar was: ‘..Inderdaad blijkt bij beschouwing van doorsnede 149, dat de “uutlaat” daar te eenige tijd is verbreed, om de inhoud der vakken te vergrooten. De dikke balk, die oorspronkelijk de ligging had als op plans 150 en 152 is naar de stalzijde verschoven zoodat daar een overstek ontstond die veroorloofde stal en “voerk” (= voergang) te zamen in de buitenstijlruimte te brengen. Om de uutlaat aan den voorkant der schuur minstens zijn breedte te doen behouden moest het dak daarboven door hulpschoren a, b, c worden ondersteund..’. De ter vergelijking aangehaalde boerderijen KU-150 en KU-152 hadden beide een dekbalkconstructie met een klein overstek en smalle zijbeuken. De voergang liep daar dan ook langs de binnenkant van de stijlen
en lag dus in de middenbeuk, terwijl deze bij de hier afgebeelde boerderij geheel in de zijbeuk paste. De koestal had een vlakke stalvloer zonder giergoot; het vee stond tussen schotten met de koppen naar de middenbeuk gericht. In de zijgevel bevonden zich mestdeuren, waardoor de mest in de aangrenzende mestvaalt werd geschept. Aansluitend aan de voorgevel van de schuur lag daar ook een rij varkenshokken en, uiterst links op de tekening, de tweebeukige schaapskooi waarvan de primitieve constructie met nokstijlen Uilkema's bijzondere aandacht trok. Naar aanleiding van deze vondst zou hij allerlei hypothesen opstellen over de herkomst van de verschillende gebinttypen en ook elders gericht op zoek gaan naar dergelijke eenvoudige en, naar hij hoopte, oude constructievormen.