KU-146 (12 september 1922)
Borger (Dr.)
boerderij van K. Klaassens
Bij een eerdere opmeting (KU-138 uit Bruntinge) had Uilkema een notitie gemaakt over de in Drenthe vroeger veel voorkomende vrijstaande bakoventjes, die inmiddels helaas blijkbaar allemaal verdwenen waren: ‘
..Al deze boerderijen hadden van ouds een afzonderlijke alleenstaande bakoven. Die werd later bakhuis (...) en is nu algemeen reeds vervallen. De alleenstaande ovens zijn totaal verdwenen..’. Korte tijd later zou hij er echter toch nog in slagen een dergelijk oventje op te sporen, namelijk bij de hier afgebeelde boerderij uit Borger. Hier maakte hij ook de fraaie, in deel I afgebeelde serie foto's, die stap voor stap het hele bakproces weergeven, van het
1:400
voorstoken van de oven tot het tonen van het versgebakken brood door boer en boerin. Het primitieve oventje, dat op enige afstand van het huis op het erf lag, bestond uit hoefijzervormig gemetselde muurtjes met een koepelvormige afdekking van leem met plaggen.
Maar het betrof hier niet alleen door de vondst van de veldoven een bijzondere opmeting; ook in het hoofdgebouw waren nog veel zeldzame oude kenmerken bewaard gebleven. Zo had de voorgevel een grondmuur van veldkeien en bestonden de binnenmuren nog vrijwel volledig uit beleemd vlechtwerk Uilkema noteerde - vermoedelijk op basis van mondelinge informatie door de bewoners - dat vroeger ook de achtergevel en de zijmuren van leem waren geweest. De gebintconstructie met ankerbalken was behalve in het bedrijfsgedeelte ook in het voorhuis nog grotendeels intact. Alleen in de achterste kamer (de ‘keuken’) waren twee stijlen vervangen door een onderslagbalk, waardoor zij- en middenbeuk bij elkaar werden getrokken. De middenkamer kon zodoende door ramen in de zijgevel worden verlicht. Dit verschijnsel (dat ook bij opmeting KU-139 voorkwam) kan waarschijnlijk worden gezien als een eerste stap in de richting van de later algemene versmalling van het woonhuis. De voorkamer werd ‘oldkamer’ genoemd en diende ten tijde van de opmeting voornamelijk voor berging. De zoldering van deze kamer bestond niet uit planken, maar alleen uit slieten, waarop ongedorst graan werd geborgen. Het afgedorste graan kwam in de zogenaamde ‘roggekist’ die in de kamer stond. Uilkema noteerde dat deze kist (met een stippellijn in de plattegrond aangegeven) ‘bij het huis hoorde’ en dus blijkbaar als onroerend goed werd beschouwd. Van de voorkamer waren aan weerszijden respectievelijk twee bedsteden, een ‘zandhok’ en een kamertje met melkkelder afgescheiden. De middelkamer diende als dagelijkse woonruimte. Hier hing aan de zoldering bij de stookplaats de ‘wieme’, het houten rek waaraan spek en vlees te drogen werd gehangen. De zolder boven de woonkeuken was, anders dan die van de voorkamer, van aansluitende planken (‘beunschalen’), maar diende evenals deze voor graanberging. Langs de zijgevel lag nog
een spoel- annex karnruimte, van waaruit ook de melkkelder toegankelijk was. Vlak achter het woongedeelte, bevond zich in de zijgevel een deurkozijn met daarin het jaartal 1690. Deze deur zal vermoedelijk ook als toegang tot het woongedeelte hebben gefunctioneerd; daar vlakbij bevond zich op het erf zowel de van veldkeien gemetselde put als het oventje. Het bedrijfsgedeelte had nog geheel de oude indeling met open middenbeuk en potstallen voor het rundvee in beide zijbeuken. De deel was van leem en de later gebruikelijke voergoot langs de stallen ontbrak. De deeldeuren bevonden zich in de achtergevel, terugliggend in de diepe onderschoer.
Achter het hoofdgebouw stond een vrijstaande schuur met ankerbalkgebinten en éénbeukige opzet, waaraan echter later aan de achterzijde een zijbeuk was toegevoegd. Het verst van de boerderij gelegen gedeelte van deze schuur diende als schapehok en bevatte een 80 cm diepe potstal. Alleen dit gedeelte was voorzien van een gemetselde grondmuur; de rest van de schuur had als fundament slechts een grondbalk op veldkeien. Het voorste gedeelte diende voor hooiberging; de schuur had aan deze kant een groot dakoverstek. Uilkema schreef op het veldwerk dat de gebintplaten hier wel 2 m overstaken. Onder dit overstek werd het hooi van buiten af over de balk heen in het tasvak gedeponeerd. Over de constructie staat verder nog genoteerd dat de daksporen hier van bezaagd eikehout waren en dat de middelste twee stijlen van het hooivak niet door een gebintbalk met elkaar verbonden waren.