KU-144 (9 september 1922)
Langelo (Dr.)
boerderij van H. Barelds
1:400
Bij deze boerderij uit 1788 was in het bedrijfsgedeelte de middenbeuk van de eerste drie gebintvakken open gebleven; deze ruimte diende als deel. Het vierde vak was in gebruik als tasruimte voor hooi en in het laatste vak lag een potstal voor jongvee. De toegang tot de deel bevond zich in de zijgevel, in het middelste gebintvak. De boerderij vertoonde daarmee een tussenvorm tussen het dwarsdeel- en het middenlangsdeeltype. Ook de koestal in de zijbeuk vertoonde een ongebruikelijke mengeling van vormen. Eén gedeelte functioneerde als potstal, waarbij het vee met de koppen naar de in de middenbeuk gelegen voergang stond. Vlak daarnaast lag een grupstal, waar het vee op de ‘Friese’ wijze stond opgesteld: paarsgewijs tussen houten schotten en met de koppen naar de zijwand. Dit type stalinrichting dateerde hier blijkbaar van later tijd; Uilkema noteerde dat in deze boerderij vroeger een gewone potstal had gezeten. Ook wat de constructie betreft was in noordwest-Drenthe wel sprake van noordelijke invloed; in zijn notitieboek tekende Uilkema aan, dat de jongere boerderijen vaak dekbalkgebinten hadden, terwijl hier vroeger alles met ankerbalken werd gebouwd. Ook de op dit erf aanwezige bijschuur, uit 1913, had blijkbaar deze nieuwe constructie, terwijl de boerderij zelf nog de traditionele ankerbalkgebinten bezat.
In het hoofdgebouw was één van de gebintstijlen, ter plaatse van de ‘Friese’ stal, naar binnen verplaatst, omdat deze bij die stalinrichting in de weg stond. Op het veldwerk tekende Uilkema de doorsnede precies ter plaatse van dit gewijzigde gebint met de verplaatste stijl - op de uitwerking werd echter een andere doorsnede weergegeven, met de stijl nog op de oude plaats. Ook in het voorhuis, dat twee grote kamers, een melkkelder en een opkamer telde, waren nog gebintstijlen aanwezig. Deze stonden echter niet in de lijn van die in het achterhuis, maar bijna in het midden van het woongedeelte. Eén van de hier oorspronkelijk aanwezige gebintstijlen kwam in de kleine kelder uit (linksboven op de plattegrond); de andere (door Uilkema door een stippellijn op de plattegrond aangegeven) was afgezaagd en alleen boven zolderniveau nog bewaard gebleven op de oude plaats. De scheidingsmuur tussen woon- en bedrijfsgedeelte liep niet door tot de nok, maar alleen tot aan de gebintbalk; vanuit het achterhuis kon men dus op de zolder van het voorhuis kijken, waar het gedorste koren werd bewaard.