KU-138 (1 september 1922)
Bruntinge (Dr.)
boerderij van de Wed. Pronk
1:400
Bij deze boerderij in Bruntinge moet Uilkema een paar bijzonder spraakzame bewoners hebben getroffen: het veldwerk staat vol met gegevens over de bedrijfsvoering zowel hier als elders, het gebruik van het gebouw en de samenstelling van Drentse boerderij-complexen in het algemeen: ‘..Korenmijt heet in Drente “miete” of “miet”. Als de miet klaar is (...) dan steekt men een stok in de top ter lengte van 1,5 M. 't Eind van de stok blijft 2 dM. boven de miet uitsteken en dan wordt deze bedekt met stroodak dat boven aan de stok bevestigd wordt (vastgedraaid). Zulk een miet bleef tot in den winter staan. Wordt de miet spoedig afgedorscht, dan krijgt hij een bedekking met “schut”. Schut is opharksel valt 't roggeveld, nadat de rogge in hokken is gezet.. (...) ..Bij groote boerderijen in Drente is meest een “brandschuur”; in het algemeen zit bij kleine huizen een “zuddenbult”. “Zudden” in Drenthe zijn brandzoden, dus heideplaggen met aanhangend veen, ontstaan uit heide.. (...) ..De deel was lang en groot, omdat men dan een groote “legge” kon “anlegge” (aanleggen), om die ineens af te dorschen. Dit spaarde tijd, omdat men dan een grotere hoeveelheid rogge ineens kon afdorschen, voor men de boel weer moest opruimen voor een nieuwe “legge”. Deze “legge” was ca. 1,5 dM. dik en was in ongeveer een uur afgedorscht. Vijf à zes man werkten daarover op een groote “boerderij”..’, etc. etc.
De boerderij zelf was van het al eerder gedocumenteerde Drentse halletype met middenlangsdeel, deeldeuren binnen een onderschoer in de achtergevel en afzonderlijke hooischuur. Opvallend was hier echter vooral het voorhuis, dat tweebeukig was en twee vertrekken achter elkaar bevatte. De ramen en de voornaamste toegang bevonden zich in de hoge zijgevel; de deur gaf toegang tot een portaaltje van waaruit beide kamers bereikbaar waren. Midden in de voorgevel lag nog een tweede deur, maar deze deed meer denken aan een bedrijfstoegang dan aan een woonhuisdeur; de voorgevel was verder bovendien nagenoeg blind. Van een zuivere bedrijfsruimte, bijvoorbeeld voor opslag, lijkt bij deze voorkamer desondanks geen sprake te zijn geweest; beide kamers hadden een stookplaats. In de door een schot afgescheiden lage zijbeuk vond men vóór een ‘bakkamer’ en een melkkelder (zonder opkamer) en achter een rij bedsteden en een spoelruimte. De melkkelder was bereikbaar vanuit het spoelhok en daardoor tevens rechtstreeks verbonden met de stalruimte.