KU-136 (26 augustus 1922)
Geesteren (Ov.)
boerderij ‘Booiman’ van J.G. Beernink
1:400
Bij deze boerderij besteedde Uilkema veel aandacht aan de bijgebouwen, een hooischuur en een schaapskooi, die nog vrijwel geheel van natuurlijke materialen waren opgetrokken. De hooischuur had een éénbeukige opzet met ankerbalkgebinten waarvan de stijlen op grote keien stonden. Aan één korte kant bevond zich een houten topgevel, aan de andere kant een laag aflopend dakschild, gedekt met heide. De rest van het dak was gedekt met stro, waarmee ook twee van de wanden waren gedicht. Uilkema schreef dat het vastzetten van het stro met ‘wedden’ (tenen) gebeurde. De vakwerkwand aan de lange voorgevel was aan de bovenkant afgedicht met stro; aan de onderkant bevond zich een vulling van deels baksteen, deels beleemd vlechtwerk. Behalve hooi werd in deze schuur ook brandstof bewaard, zoals turf en plaggen. De constructie van de schaapskooi kwam in grote lijnen overeen met die van de hooischuur. Hier was echter buiten de hoofdconstructie tevens nog een lage zijbeuk toegevoegd, met een wand van stro. Het hoofdgebouw was een los hoes geweest, maar ten tijde van Uilkema's bezoek al voorzien van een scheidingsmuur en een rookafvoer. Aan de voorgevel bevond zich de aangebouwde ‘bovenkamer’ met twee kamers en een kelder voor het bewaren van aardappelen; aan de achtergevel vond men de traditionele onderschoer met de terugliggende deeldeuren. Twee gevels van het hoofdgebouw en de achtergevel van de bovenkamer bezaten nog een vakwerkconstructie met een vulling van baksteen, de rest van het huis had volledig stenen buitenmuren. In de gevels van bovenkamer en voorhuis bevonden zich twee gevelstenen. Die in de bovenkamer droeg het ingebeitelde jaartal 1779; de andere steen toonde de initialen van de bewoners met hun trouwjaar en werd door iedere generatie overgeschilderd. In het voorhuis vond men aan weerszijden van de middenkamer de slaapruimten, een washok en een melkkamer. Naast de grote schouw (waaronder een askolk lag en
waar dus waarschijnlijk nog een open vuur werd gestookt, iets waarop ook het gebruik van plaggen als brandstof al wees) was een bedstede uitgebouwd in het achterhuis. De scheidingsmuur was nog maar ten dele van baksteen; bij de doorgang was nog enig houten beschot aanwezig en in één van de zijbeuken bestond een deel van de wand zelfs uit beleemd vlechtwerk. In het achterhuis lagen aan weerszijden van de open deel de stallen: de 0,75 m diepe potstal voor de koeien (waarin de mest volgens Uilkema's notities twee maanden bleef liggen) en een rij varkenshokken. Naast de onderschoer lagen de paardestallen, met daarboven een slaapplaats voor de paardenknecht.