KU-128 (25 juli 1922)
Notter (Ov.)
boerderij van de Wed. Woldring
1:400
Van dit kleine los hoes zijn helaas geen foto's bewaard gebleven en ook maakte Uilkema geen tekening van de constructie. Toch betreft het hier een heel mooi voorbeeld van een nog vrijwel volledig intact gebleven keuterboerderij van het los hoes type. Woning en bedrijf stonden nog volledig met elkaar in open verbinding. De overgang tussen beide afdelingen werd alleen aangegeven door de vloerafwerking: in het woongedeelte lag een vloer van witte keitjes (waarin in zwarte steentjes het jaartal 1822 was gelegd); de rest van de open deel was ongeplaveid en had vrijwel zeker nog een lemen vloer. Midden in het woongedeelte bevond zich een stookplaats zonder rookafvoer en Uilkema noteerde dat de planken zoldering boven het woongedeelte zwart was van de roet. Boven de rest van de deel lag een slietenzolder, evenals boven de stallen in de zijbeuken, waarop respectievelijk rogge en stro werd bewaard. De zijbeuken in het voorhuis werden ingenomen door bedsteden, een open washoek en een ‘kelder’, een kamertje waarvan de vloer niet meer dan een halve voet diep lag. Aan weerszijden van de deel bevonden zich kamertjes met bedsteden en een berghok. Verder naar de achtergevel toe lagen de stalruimten: een vlakke koestal (Uilkema schreef hierbij: ‘..ouderwetsche grupstal..’, zonder daarbij een mestgoot op de plattegrond aan te geven), een tweetal varkenshokken, en een paardestal. De paardestal en één van de varkenshokken lagen aan weerszijden van de onderschoer. Het feit dat deze ruimten geen deur in de achtergevel hadden maar uitkwamen in de onderschoer betekende vermoedelijk dat het hier om een zeer lage achtergevel met schilddak ging. De boerderij had ten tijde van Uilkema's bezoek al stenen buitenmuren. Uit mondelinge informatie bleek echter dat dit niet steeds het geval was geweest: ‘..Alles wat thans muur is oorspronkelijk “tûn” geweest..’.
(‘Tûn’ was in Uilkema's notities de fonetische weergave van de plaatselijke term voor beleemd vlechtwerk.) In de plattegrond staan verder nog een paar gestippelde rechthoeken getekend, die de plaats aangeven van een tweetal grote kledingkisten, waarover Uilkema opmerkte: ‘..vroeger gebruikt voor het bergen van de beste kleeren, de zondagsche - trouwjas van de man, doodshemd, linnen. “Het kistentúg an” = de beste kleeren..’. Oorspronkelijk stonden deze blijkbaar achter de stookplaats, maar inmiddels waren ze naar de deel verplaatst. Mogelijk stond dit in verband met het verdwijnen van het stoffige en langdurige handdorsen binnen op de deel; in de jaren '20 kwam vrijwel overal al de loonwerker en werd de oogst buiten op het erf in korte tijd volledig verwerkt.