KU-126 (21 juli 1922)
IJzendijke (Zld.)
boerderij van P. Ongena
Als eerste documentatie-object in de provincie Zeeland werd door Uilkema deze grote boerderij in Zeeuws-Vlaanderen gekozen, waarbij woonhuis en schuur geheel gescheiden waren. Het totale complex besloeg daarnaast nog een aantal losse onderdelen, zoals de ‘keet’ (de zomerwoning), de wagenschuur en een rij varkenshokken aan de grote mestvaalt die zich langs de hele lengte van de schuur uitstrekte. In het woonhuis vond men behalve de woonvertrekken ook een melkkelder met ‘bovenkamer’, terwijl de zolder oorspronkelijk diende als opslagruimte voor gedorst graan. Een tweede zaadzolder lag boven de wagenstalling. Deze was aan de voorzijde afgesloten door een houten wand zonder grondmuur,
1:400
die vrijwel geheel uit deuren bestond, die volgens Uilkema ‘hekkens’ werden genoemd. De grote landbouwschuur had een vierbeukige opzet; de ankerbalken werden extra ondersteund door een rij tussenstijlen. De indeling vertoonde de relatief moderne opzet met doorrijmogelijkheid. Deze in de binnenstijlruimte gelegen langsdeel werd aan één kant begrensd door de stal; aan de andere kant bevonden zich de tasvakken, die hier hoofdzakelijk voor graanberging dienden. De vier tasvakken werden onderling min of meer gescheiden door de op de dwarsdoorsnede zichtbare gebintstijlschoren, die blijkbaar de stabiliteit in dwarsrichting moesten verbeteren. De lage zijwanden bestonden, blijkens notities op het veldwerk, aan alle zijden uit een houtconstructie met horizontaal beschot boven een lage grondmuur. De in de zijbeuk gelegen stal had ruimte voor twaalf paarden en zestien koeien, die alle twee aan twee tussen schotten stonden opgesteld, met de kop naar het schot dat de stal scheidde van de deel. Van een echte grupstal was hier geen sprake: in de vlakke stalvloer bevond zich alleen een ondiepe goot. De mest werd door deuren in de zijgevel rechtstreeks in de aangrenzende mestvaalt gestort, die, zoals Uilkema noteerde, anderhalve meter diep was en omgeven werd door een lage muur. Met de melk moet hier heel wat zijn afgezeuld: vanuit de stal eerst naar de melkkelder in het woonhuis om af te koelen en op te romen en vervolgens naar de keet waar ze werd verwerkt. Over de verdere zuivelbereiding bevat het veldwerk geen notities. In de keet bevond zich verder nog een bakhuis met uitgebouwde oven en enkele bergplaatsen. Over een mogelijk gebruik als zomerwoning, zoals elders wel gebruikelijk was, geeft Uilkema hier geen gegevens.