KU-125 (13 juli 1922)
Rijsoord (Z.-H.)
boerderij van W. Blok
1:400
Blijkens de aantekeningen op het veldwerk dateerde deze boerderij uit 1865; de schuur werd in 1904 na een grote brand geheel vernieuwd. Uilkema noemde deze hoeve in zijn tekst als voorbeeld van het jongste type zijlangsdeelschuur op de Zuidhollandse eilanden, omdat de schuur hier een inrij had over de volle lengte. Zowel in achter- als voorgevel van de schuur bevonden zich grote inrijdeuren. Wagens konden hier, zonder te moeten keren of een bocht te moeten maken, van vóór naar achter door het gebouw rijden, langs de tasvakken. In de winter werd het achterste deel van de inrij gebruikt als paardestal, maar deze ruimte werd na de staltijd weer vrijgemaakt: ‘..De paardenstal aan het einde van den inrij wordt, door verwijdering van het met een stippellijn aangeduide schot voor de paarden, in den zomer opgeruimd, zoodat dan de inrij langs de geheele lengte der schuur dóórloopt..’. In de zijgevel was nog een derde stel grote dubbele deuren aanwezig: de dorsdeuren, die toegang gaven tot de in één van de gebintvakken gelegen dorsvloer. De paarden werden door voederluiken boven de kribben vanaf deze dorsvloer gevoederd. In het voorste gebintvak stond, naar Uilkema aantekende, vroeger de karnmolen, die hier inmiddels echter was vervangen door een elektromotor. De tekening geeft in dit opzicht dus een reconstructie van een vroegere fase te zien. Ook de later op het erf bijgebouwde hooiberg werd op de tekening weggelaten. In de twee grote tasvakken werd, evenals op de zolders boven dorsvloer, karnmolen en paardestal, vooral graan geborgen; hooi kwam op de stalzolder boven de zijbeuk en in de nieuwe hooiberg. De koestal was volledig van de overige schuurruimte afgescheiden en had een moderne opzet met voer- en mestgang. Een smalle gang vóór in de schuur diende als buffer tussen woon- en bedrijfsgedeelte. Aan de buitengevel bevond zich hier een alleen van buitenaf toegankelijke aanbouw,
die diende als boenloods, voor huishoudelijke werkzaamheden. Het 19-eeuwse voorhuis had een symmetrische indeling met centrale gang. De woonhuiszolder diende als graanzolder. De doorsnede laat zien dat de zeer grote driebeukige schuur een constructie met dubbele gebintbalk (beide ankerbalken) had, met daarop een dekbalkjuk en een driehoekspant met tussenbalk. Ook de zijbeuken hadden een afzonderlijke kapconstructie; doordat men aan de kant van de deel meer hoogte nodig had lag de gebintplaat aan deze zijde hoger en was de dakhelling vlakker.