KU-124 (21 juni 1922)
Tongeren (Ov.)
boerderij van G.J. Harsma
Van deze opmeting is alleen het veldwerk bewaard gebleven. Toch heeft Uilkema deze tekening zelf nog wel uitgewerkt: op de achterkant van het veldwerk zijn lijnen te zien, die erop wijzen dat de afbeelding door middel van carbonpapier werd overgenomen. (Dit was mogelijk omdat de veldwerkschetsen direct op een schaal 1:100 werden gemaakt.) De op deze wijze vervaardigde lijntekening is echter verloren gegaan. Het betrof hier een in opzet wellicht nog 17e-eeuwse boerderij; het veldwerk bevat de notitie: ‘
..Op de gevel staat 1794 (toen is de gevel vernieuwd). Op de schoorsteen staat 1669, 't jaar van den bouw..’. Behalve het hoofdgebouw stond hier op het erf ook nog een kapberg, een vrijstaande schuur,
een aardappelkelder en een in de lengte aan de boerderij aangebouwde vaaltstal. Een dergelijke overdekte mestbewaarplaats was door Uilkema al eerder gedocumenteerd bij een boerderij uit Arriën (KU-114). Daar had de bouw van de vaaltschuur echter verband gehouden met de modernisering van de stallen in het hoofdgebouw, wat hier niet het geval was. Weliswaar werd de mest ook hier via mestluiken rechtstreeks uit de koestal in de vaaltstal gebracht, maar de koestal had daarbij toch zijn oude potstalvorm behouden en was ongeveer één meter diep. Ook de opbouw van de vaaltschuur week sterk af van het andere voorbeeld, met een dekbalkconstructie waarvan de schuine stijlen op gemetselde muurdammen rustten en met steunberen aan de buitenzijde. Zowel de foto als de tekening doen vermoeden dat het hier niet om een moderne constructie ging, maar om een oude schaapskooi, die mogelijk zelfs nog als zodanig in gebruik was. In de boerderij zelf valt tenslotte nog de brede haardpartij langs de brandmuur op, met daarachter een strook bedsteden, waar men optimaal kon profiteren van de warmte van het vuur. De bedstede van de boer en die voor logées (blijkbaar was hier geen sprake van een gezin) waren vanuit de kamer bereikbaar, die voor de knecht vanaf de deel. Het hoofdgebouw had verder de gewone hallehuisindeling met open middendeel en deeldeuren in de onderschoer, stallen in de zijbeuken en een opbouw met ankerbalkgebinten en een sporenkap. Op de balken lag een slietenzolder voor de berging van de oogst. Die slieten werden hier overigens beschouwd als ‘roerende goederen’; Uilkema noteerde daarover uit de mond van de boer: ‘
..De slieten boven de deel en in de schuur hooren niet bij het huis. Als de boer verhuist neemt hij de slieten mee..’.