KU-123 (22 juni 1922)
Gortel (Gld.)
boerderij van B. Boeve
1:400
Het merkwaardigste aan dit boerderijcomplex was ongetwijfeld het achter het hoofdgebouw gelegen schuurtje, dat een zeer ongebruikelijke, primitieve constructie vertoonde. Hier was namelijk nog geen sprake van een echt gebint; hoewel er al wel dwarsbalken waren, vormden deze geen vast geheel met de stijlen. De balken lagen, los van de stijlen, op de rondhouten ‘gebint’-platen. Uilkema noteerde hier met verbazing en veel nadruk (de onderstrepingen zijn van hem): ‘..Deze balk ligt verder naar achteren op het draaghout, dus naast de kop van de stijl en niet door de stijl of op de stijl..’. De stijlen waren hier bovendien nog ingegraven, wat werkelijk een grote bijzonderheid mag worden genoemd. Aan het gebouw was verder in het geheel geen steen verwerkt; de wanden hadden een houtconstructie met vlechtwerkvulling, zonder grondmuur. Op het veldwerk staat hierover aangetekend: ‘..Deze wand bestaat uit naast elkaar geplaatste paaltjes van 7 cM. diameter (-ronde dennestammetjes). Op de paaltjes rust de muurplaat; de paaltjes staan eenvoudig op den grond, aan de binnenzijde zijn ze tegen een horizontaal op den grond liggende stok/paal bevestigd. (Deze wand is ook “tun” geweest). Andere wand: “tunstaken”: 3 dM. van elkaar met tun ertusschen en geen grondhout, ze staan zoo maar in den grond..’. Dat een dergelijke constructie slechts een matige stabiliteit bezat is met een enkele blik op de foto duidelijk.
Ook het hoofdgebouw van deze boerderij had een zeer eenvoudige opzet (zij het minder primitief dan de bijschuur). De voordeur gaf rechtstreeks toegang tot de voornaamste woonruimte, waar zich de stookplaats tegen een binnenmuur bevond. Aan weerszijden van deze middenkamer, die hier overigens niet de gehele middenbeuk besloeg, lagen kleinere vertrekken met slaap- en werkruimten. De bedsteden waren uitgebouwd in het achterhuis en bereikbaar vanuit de kamer. De constructie bestond uit ankerbalkgebinten en de plattegrond laat zien dat zich ook in het voorhuis nog een volledig gebint bevond. In het achterhuis vond Uilkema de bij het halletype gebruikelijke open middenlangsdeel en zijbeuken met diepe potstallen. Over de verticale staken waaraan het vee stond vastgebonden schreef hij op het veldwerk: ‘..Stalrepels staan in het zulhout, (...) zijn met kram en pin bevestigd aan den “stekrie”, die achter aan de stijl bevestigd is, dus niet door de stijl loopt, zooals men thans bouwt..’.