KU-118 (17 mei 1922)
Kaart, Terschelling (Fr.)
boerderij van W. Rijkeboer
1:400
Van deze grote Terschellingse boerderij was de bouwtijd precies bekend: het voorhuis dateerde uit 1805 en de schuur uit 1892. Het gebouw had een groot, vrij vierkant voorhuis met daarachter een iets hogere, aangebouwde schuur. Het woongedeelte bestond uit enkele achter elkaar geplaatste vertrekken met daarlangs een smalle gang, die aan de ene zijde uitkwam op de voordeur en aan de andere kant toegang gaf tot het bedrijfsgedeelte. De grote voorkamer had een stookplaats aan de voorgevel. Daarachter lag een kleine melkkelder (een op Terschelling weinig voorkomend verschijnsel) en daar weer achter een tweede kamer. Tegenover deze woonruimten, langs de andere kant van de gang, lag in een zijbeuk bovendien nog een tweetal kleinere vertrekken, die zich half onder het schuine dak bevonden. De achterste ruimte, waarin Uilkema op de lijntekening twee voorwerpen aangaf, diende blijkens aantekeningen op het veldwerk vroeger als karnkamer. De cirkel geeft de toenmalige plaats van de karn aan, de rechthoek de door een hond aangedreven karnmolen, een soort tredmolen. Ten tijde van Uilkema's bezoek waren beide voorwerpen echter al niet meer aanwezig. Het voorste gedeelte van de schuur bevatte de op Terschelling gebruikelijke dwarsgang, waaraan hier door de afzonderlijke karnkamer de elders aanwezige open karnhoek ontbrak (zie KU-26, KU-27, KU-28 en KU-56). Ook lagen de deeldeuren niet in de lijn van de zijgevels onder een kapel maar in een inham, waardoor het dak ter plaatse niet hoefde te worden opgehoogd of onderbroken. Aan weerszijden van de dwarsdeel lag een tasvak voor hooi; het ongedorste graan werd als gewoonlijk bewaard op de verwijderbare balklaag boven de deel en in de zijbeuk aan weerszijden van de deelingang. De deel had verder een planken vloer in verband met zijn gebruik als dorsruimte. De koestal had de karakteristieke Terschellingse indeling, waarbij het vee met de koppen naar de binnenwand tussen stal en tasruimte stond, echter zonder de elders aanwezige
voerluiken. Het hooi voor de voedering moest hier blijkbaar vanuit de tasvakken via de dorsvloer de stal worden binnengedragen. Langs de achtergevel lagen een bergplaats voor veevoer, een paardestal en extra koestalruimte. De doorsnedetekening laat zien dat het hier ging om een constructie met hoge dekbalkgebinten en zeer brede zijbeuken, waardoor de koestal hier geheel in de buitenstijlruimte paste, wat op Terschelling niet altijd het geval was.