KU-107 (30 oktober 1921)
Bergambacht (Z.-H.)
boerderij van G. de Jong
1:400
Bij deze boerderij, waarvan ook een latere opmeting bestaat, komen de beperkingen van Uilkema's globale opmeettechniek duidelijk naar voren: op de tekening staat een eenvoudig rechthoekig gebouw, maar uit de latere, gedetailleerdere weergave blijkt dat hier geen rechte hoek te bekennen viel.
Uilkema bracht deze boerderij in zijn tekst over de Zuidhollandse boerderijen vooral ter sprake in zijn beschrijving van de ontwikkeling van de Alblasserwaardse hooischuur. Aan een in opzet eenvoudig, klein boerderijtype was hier later - ter vervanging van de oorspronkelijk geheel vrijstaande hooiberg - een tweebeukige hooischuur aangebouwd. Een dergelijke uitbreiding vond meestal plaats door verlenging van het gebouw; de hier getekende haakse verbinding ontstond doordat in dit geval de aanwezigheid van een sloot aanbouw in lengterichting onmogelijk maakte. De stal, die in het achterhuis van het hoofdgebouw blijkbaar langs de achtergevel had gelegen, werd daarbij doorgezet in de zijbeuk van de nieuwe schuur. De middenbeuk van de nieuwe schuur bevatte de tasruimte, een open dwarsdeel die tevens als bergruimte diende en een paardestal. Volgens Uilkema was hier in de afmetingen van de gebintvakken nog de herinnering aan de vroegere hooiberg bewaard gebleven. De stal had de plaatselijk moderne vorm, met een mestgang achter de grup langs, in plaats van de vroegere mestluiken; een oud kenmerk was hier echter, volgens Uilkema, het ontbreken van een afscheiding tussen stal en tasvakken. De stal, die dus in open verbinding stond met de grote schuurruimte, moet daardoor vrij koud zijn geweest. De oude opzet van deze boerderij vóór de aanbouw van de schuur beschreef Uilkema als volgt: ‘..De inrichting van het oorspronkelijke gebouw laat zich gemakkelijk vaststellen. Op de plaats der hooischuur stond een berg. Het nog onverdeelde achterhuis kende “keuken” noch “slaapkamer”. Op de plaats dier kamer bevond zich een tweede rij veestanden, die onder een rechten hoek bij de nog bestaande aansloten - vgl. KU-229. Het hooi werd, behalve in de verdwenen berg, boven het achterhuis bewaard..’. Het voorhuis had een indeling met grote middenkamer (blijkbaar zonder stookplaats) met aan weerszijden in de zijbeuken
respectievelijk de kaaskamer en een diepe, overwelfde melkkelder. Een tweede woontravee bevatte de keuken met de stookplaats en een slaapkamer. In het daaraan grenzende achterhuis met de stal vond men een brede open werkruimte, waar de karnmolen stond en van waaraf het vee werd gevoerd.