KU-99 (8 oktober 1921)
Twisk (N.-H.)
boerderij van J. Metselaar
1:400
Een immens contrast met het hiervoor beschreven historische complex, vol bouwsporen en herinneringen aan vroegere stadia, vormde de grote, moderne boerderij die Uilkema een dag later in dezelfde gemeente documenteerde. Hier was geen sprake van geleidelijke groei en aanpassing, maar van een rationeel gepland complex, aangepast aan de laatste bedrijfseisen en de nieuwste technische mogelijkheden.
De boerderij, die uit 1908 dateerde, bestond uit een grote schuur met tas-, stal- en werkruimte en een vrijstaand woonhuis, slechts verbonden door een smal gangetje. Het woonhuis had de proporties van een kleine villa en een uiterlijk dat in overeenstemming was met de gegoede burgerlijke bouwkunst van dat moment, met torentje, attiek, serre etc. Bedsteden waren hier niet meer aanwezig; men had afzonderlijke slaapkamers op de verdieping. Ook het bedrijf was van alle moderne gemakken voorzien, zoals stromend water, elektrisch licht, de nieuwste bouwmaterialen etc. Bij de indeling was overal waar men dat nodig achtte afgestapt van de traditionele opzet. Zo was de koestal voorzien van zowel een mest- als een voergang, terwijl de koeien hier met de koppen naar de middenbeuk stonden (zie voor een vergelijkbare stalindeling ook opmetingen KU-47 en KU-60). De vloer was van gewapend beton. Op de zolder boven de stal werd stro bewaard. Uilkema noteerde dat men al het stro hier moest aankopen; de boerderij had alleen wei- en hooiland en was een volledig gespecialiseerd veeteeltbedrijf. Naast bewondering voor de vooruitstrevende opzet van dit bedrijf had Uilkema op de bouwkundige uitvoering hiervan en vooral op de detaillering van de veestal nogal wat kritiek: ‘..Fouten (in de inrichting! - niet in de teekening, KU): 1. de koeien kunnen niet vóór van deze stal af. 2. de drinkgoot is ondoelmatig, ligt veel te diep - de koeien moeten op de voorknieën liggende drinken. Achtergang en voorgang zijn even hoog - dus vlak - de standplaatsen liggen daar 2 dM. ruim boven, terwijl de rand van de drinkgoot slechts iets hooger is dan de voergang. Bovendien ligt de bodem van de drinkgoot nog 12 cM. beneden de voergang. 3. de groep is 1 dM. te smal..’. Ondanks de gesignaleerde gebreken noemde Uilkema deze boerderij in zijn definitieve tekst toch een ‘modelinrichting’. Latere onderzoekers waren het op dit punt bepaald niet
met hem eens. Zo was hier volgens Brandts Buys sprake van ‘een kreng van een boerderij’ waaraan niet veel deugde. En S.J. Bouma, die vermoedelijk vooral op de architectuur doelde, sprak zelfs van ‘een afschrikwekkend voorbeeld van toenmalige boerderijbouw’.