KU-96 (1 oktober 1921)
Daarle (Ov.)
boerderij ‘Kamphuis’ van de gebr. Kamphuis
Dit boerderijcomplex, dat gezien de naamsovereenkomst tussen bewoners en gebouw mogelijk al zeer lang door dezelfde familie werd bewoond, bestond uit hoofdgebouw, bakhuis, varkensstal, schaapskooi en een vrijstaande dwarsdeelschuur.
Het hoofdgebouw had een uitgebouwde kamer, zonder dat overigens op de foto te zien is of het hier een krukhuis met een
1:400
afzonderlijk dwarskapje betrof. Mogelijk was het dak alleen plaatselijk iets opgelicht, zoals ook het geval was bij KU-94. De middenkamer, die door een brandmuur was afgescheiden van de deel, had een vloer van plavuizen en veldkeitjes en een stookplaats met rookafvoer langs de brandmuur. In de lage zijbeuk bevonden zich slaapruimten. Aan de andere kant van de brandmuur, op de deel, lag een karnmolen, van een Uilkema bekend model; hij noteerde hier: ‘
..als een Friesche..’. De plaats van de karn zelf staat op de tekening niet aangegeven, maar deze zal wel in de buurt van de spoelruimte hebben gestaan. Aan weerszijden van de open deel lagen de stallen, drie paardestallen, een kalverstal en een diepe potstal voor het volwassen rundvee. De mest werd verwijderd door mestdeurtjes of -luiken in de zijgevel. De deeldeuren in de achtergevel lagen ongeveer twee meter terug, in de onderschoer.
De vrijstaande schaapskooi had een eenvoudige constructie zonder gebinten; de sporenkap rustte op de over ingegraven muurstijltjes lopende muurplaat. De wanden bestonden uit allerlei verschillend materiaal: aan één kant vond men metselwerk, aan de andere kant zaten aan de binnenzijde planken tegen de posten en bestond de buitenkant uit zoden. De ook op dit erf aanwezige dwarsdeelschuur had net als de boerderij zelf een hoofdconstructie met ankerbalkgebinten; de wanden bestonden geheel uit hout, met flinke kieren tussen de planken voor de ventilatie. Deze grote schuur diende uitsluitend voor oogstberging; op de tasvloer stapelde men allereerst het hooi en daarop kwam dan de (later geoogste) rogge. De tasruimte bleef beperkt tot de binnenstijlruimte aan weerszijden van de dwarsdeel; de zijbeuken bleven rondom open als doorloopruimte.