KU-95 (1 oktober 1921)
Bentelo (Ov.)
boerderij van L. Rupert
1:400
Dit nog geheel intacte los hoes uit Bentelo lijkt deel te hebben uitgemaakt van een iets groter bedrijf dan de eerder door Uilkema gedocumenteerde voorbeelden van dit type (KU-40 en KU-41). Het complex bestond uit een bijschuur met varkensstallen en een hoofdgebouw met woon-, berg- en stalruimte van in totaal vijf gebintvakken lang. Daarvan was anderhalf vak in gebruik als woonruimte, samen met een uitgebouwde zijkamer en een aan de voorgevel aangebouwde vertrek dat ‘voorkamer’ werd genoemd. Deze laatste ruimte had een eigen voordeur, bedstede en stookplaats en was dus misschien in opzet als zelfstandige woonruimte (bijvoorbeeld als ouderkamer) bedoeld. Een andere mogelijkheid is dat men hier te maken heeft met een eerste differentiatie van woonruimten, waarbij men 's winters in deze verwarmbare kamer huisde. Het hoofdgebouw moest volgens Uilkema worden gedateerd op rond 1760; de aan de linkerkant uitgebouwde zijkamer met de bedsteden zou echter pas in 1888 zijn toegevoegd. Op het veldwerk tekende hij door middel van een stippellijn aan waar de oude buitenmuur liep. De lage zijbeuk bevatte een spoelhok en een ‘melkkamer’. In de hoofdruimte had men een vrijliggende stookplaats met open vuur, waarboven de ketel hing aan een draaibare balk, de ‘wendezule’. Het veldwerk bevat een schetsje van deze opstelling. Verder stond hier een fornuispot voor het veevoer en een karn; wonen en werken waren bij deze boerderij nog volledig vermengd. Het bedrijfsgedeelte werd gekenmerkt door de brede open deel; de deeldeuren lagen terug ten opzichte van de achtergevel, in de ‘onderschoer’. In de zijbeuken bevonden zich bergplaatsen en stallen voor paarden, varkens en koeien. De koestal was een potstal van circa één meter diep, met ruimte voor zeven koeien. De zijbeuken waren vrijwel geheel van de middenruimte afgescheiden: ‘..Ter weerszijden van de deel, tusschen de stijlen, staan planken
wanden tot aan de balkensleeten, zoodat de deel links en rechts, behalve bij de koestallen waar stalrepels staan, begrensd is door twee loodrechte schotten, die in de voorste twee vakken tot een hoogte van 2 M. vervangen zijn door muren met tegels. Boven de stalrepels der koestal begint het schot opnieuw. De zijwanden der deel zijn dus vrijwel geheel gesloten..’. Bij de doorsnede noteerde Uilkema nog dat de gebintstijlen stonden opgesteld op klippen van Bentheimersteen, een zandsteensoort afkomstig uit nabijgelegen Duitse steengroeven. Opvallend is dat Uilkema op het veldwerk een tussenbalk aangaf, maar deze op de uitwerking veranderde in een ankerbalk. Vermoedelijk gaat het hier alleen om een slordigheid bij de opmeting.