KU-88 (23 september 1921)
Reuver (L.)
boerderij ‘Camperhof’ van F. Franssen
1:400
De drie zijden van dit U-vormige boerderijcomplex waren volgens Uilkema pas in een later stadium geheel met elkaar verbonden. Aan weerszijden van het lagere middenstuk zouden zich aanvankelijk nog smalle doorgangen hebben bevonden, die pas later waren dichtgezet. Deze situatie staat schematisch weergegeven links onderaan op de lijntekening. De binnenplaats was geheel vlak en diende niet voor mestopslag. Alle mest werd gedeponeerd in een kleine mestvaalt aan de buitenzijde van het complex, naast de koestal. De stal zelf was vlak en onverdiept en had blijkbaar grup noch giergoot. Het in twee rijen opgestelde vee at uit een lange, 60 cm hoge voerbak, waarin ook het drinkwater werd gepompt. In het ‘voerhuis’ bevond zich een stookplaats voor de voederketel: ‘..In de “sopketel” werd vroeger (thans nergens meer) gekookt: aardappels, kreten met kaf, spurrie. Dit “sop” werd met meel vermengd in de voerbakken (“koebakken”) gedaan. Thans wordt door Franssen de sopketel gebruikt voor het koken van de aardappels voor de varkens..’. De varkenshokken lagen achter de koestal, langs de achtergevel. Op deze plaats had zich volgens Uilkema in een voorgaand stadium de schaapsstal bevonden, die door een muur was afgescheiden van de koestal. Toen hier de varkenshokken werden gebouwd zou deze muur (die ter plaatse van de stippellijn stond) zijn weggebroken. Het hooi voor de koeien werd bewaard op de zolder boven het achterhuis, die was afgedekt met een laag leem en stro, om te voorkomen dat de koewasem in het hooi trok. Evenals bij de eerder besproken Noordlimburgse boerderijen het geval was, gaf hier een binnendeur vanuit de koestal rechtstreeks toegang tot de dagelijkse woonruimte. In de circa acht meter diepe woonkeuken bevond zich onder de grote schouw behalve het fornuis ook een bakoven. Tegen de voorgevel was naast de pomp een stenen bak aangebracht waarin de melk kon worden gekoeld. Onder
één van de zijbeuken bevond zich de melkkelder, die ten tijde van Uilkema's bezoek echter niet meer als zodanig werd gebruikt. Aan weerszijden van de woonkeuken lagen slaapkamers, een zitkamer en een pronkkamer. Op de zolder boven het voorhuis werd het gedorste graan bewaard. Haaks op dit hoofdgebouw lag de paardestal, met ruimte voor drie paarden; op de zolder daarboven werd het voer bewaard: haver en haksel, dat via een koker in de beneden staande haverkist werd gestort. De aangrenzende grote graanschuur haal een zijlangsdeel met doorrit. Aan de buitenzijde van de schuur bevond zich nog een ‘karschop’ voor wagenberging en een recentelijk toegevoegde loods voor de berging van kunstmest.