KU-86 (23 september 1921)
Baarlo (L.)
boerderij ‘Boekenderhof’ van H. Mertens
Bij deze boerderij uit Baarlo waren hoofdgebouw en schuur, verbonden door de gebruikelijke lage stalgebouwen, haaks ten opzichte van elkaar gesitueerd. De in opzet tweebeukige schuur was voorzien van een extra rij hulpstijlen als afbakening van de zijlangsdeel, die door zijn deuren aan beide einden een doorrijmogelijkheid bood. De kapconstructie van de schuur bestond uit gestapelde
1:400
dekbalkjukken, waarvan de onderste voorzien was van een tussenstijl en Uilkema noteerde dat de kap van het woonhuis een identieke constructie bezat. Aan de lange zijde van de schuur bevond zich een laag afdak waaronder de wagens werden gestald. Tussen schuur en woonhuis lagen kleinere bijgebouwen, zoals paardeschape- en varkensstallen; aan de paardestal was tevens de gebruikelijke knechtenkamer verbonden. Op de varkensstallen volgde de overbouwde poort en daaraan grensde tenslotte het woonhuis met aansluitend de koestal. Behalve de woonkeuken vond men in het woongedeelte nog enkele slaapkamers, een zitkamer en een bijkeuken of spoelruimte, de ‘stort’ genaamd. Daar had ook de zuivelbereiding plaats; men vond hier een stookplaats, pomp en karnton. Het karnen gebeurde met behulp van een zich buiten tegen de gevel bevindende hondetredmolen, die op de tekening met een stippellijn is aanduid. In de muur naar de stalruimte was een sopketel voor het veevoer aangebracht, die door deze situering vanuit de spoelkeuken gestookt kon worden en vanuit de stal geleegd. Vanuit de keuken kwam men overigens zonder tussenportaal rechtstreeks in de stalruimte. De koestal bestond uit een grote potstal, die op het diepste punt één meter onder het overige vloerniveau lag. De koeien stonden hier in twee richtingen opgesteld, met de koppen naar de voergangen en de mest werd verwijderd via de brede dubbele deuren in de zijgevel. Over de zoldering van de koestal noteerde Uilkema dat deze bestond uit ‘legerhouten’ (ofwel tasliggers) met daarop slieten en een laag stro. Deze zolder diende als bergruimte voor het hooi en stro dat men in de koestal nodig had als voeding en stalstrooisel. Om voor de akkerbouw zoveel mogelijk mest te verkrijgen stond het vee hier een groot deel van de tijd op stal. Uilkema noteerde daarover: ‘
..'s zomers staat het vee 's nachts ook op stal. Voor 't melken worden ze steeds in den stal gehaald
gedurende den zomer. 's Winters staat het vee natuurlijk steeds op stal..’.