KU-84 (17 september 1921)
Blerick (L.)
boerderij ‘Evershof’ van de gebr. Bartels
1:400
Bij deze boerderij was de ontwikkeling in de richting van de volledig gesloten hoeve-vorm onvoltooid gebleven; één van de vier zijden bleef hier open. Het U-vormige complex bestond uit de twee evenwijdige hoofdmassa's van schuur en woning met stal, verbonden door lagere tussenbouwsels als varkenshokken en bergplaatsen. Bij deze boerderij waren een aantal oorspronkelijke kenmerken van het oude Noordlimburgse type goed herkenbaar gebleven, zoals de driebeukige opzet met ankerbalkgebinten, de potstal met voergang voor het rundvee en de directe verbinding tussen woonruimten en stal. Er was hier in de loop der jaren echter ook veel verbouwd en uitgebreid en Uilkema slaagde er in een aantal verschillende bouwfasen te traceren. Zo constateerde hij dat de graanschuur aan twee zijden was verlengd. Aan de ene kant was een loods voor de berging van ‘kunstmestmachines’ toegevoegd. Aan het andere uiteinde was een open ‘karschop’ aangebouwd, voor de berging van wagens. In de kopgevel aan de zijde van de loods ontdekte hij bovendien sporen van een dichtgezette muuropening; de deeldeuren hadden zich oorspronkelijk midden in de eindgevel bevonden. Ook de aan de andere zijde van de schuur gelegen paarde- en veulenstal zou pas in een later stadium zijn afgescheiden. Naar de kant van de binnenplaats was de schuur, zoals ook uit de doorsnede blijkt, opgehoogd om plaats te maken voor inrijdeuren in de zijgevel. Uilkema noteerde hierover op het veldwerk: ‘..deze constructie is een gevolg van het verhoogen van muur a, waardoor het dak hooger kwam te liggen dan de top van stijl b. Op het draaghout werd dus een verlengstuk geplaatst. Deze verhooging dateert van 1890..’. Hij beschouwde deze verbouwing, zoals hij in zijn tekst uiteenzette, als een soort eerste aanzet tot de ontwikkeling van het nieuwe schuurtype met zijlangsdeel.
Het woonhuis was opvallend groot en bevatte veel verschillende verblijfsruimten. Rondom een gang lagen hier vier slaapkamers, een zitkamer, een pronkkamer (‘de goeie kamer’) en de dagelijkse woonruimte of keuken. Onder de pronkkamer lag een ruime melkkelder, waar de melk kon worden bewaard tot verdere verwerking. In de keuken bevond zich een grote stookplaats, van waaruit men ook de aan de andere kant van de muur (in de stal) gelegen veevoederketel kon stoken. Deze ketel werd sopketel genoemd. Over het gebruik hiervan noteerde Uilkema: ‘..In Limburg voederde men vroeger de koeien met “sop”, dat is spurrie met water gekookt. Soms gaf men de koeien alleen warm water, om de melkopbrengst te verhoogen. Met deze methode is men voor ± 20 jaren opgehouden..’.