KU-81 (15 september 1921)
Thorn (L.)
boerderij ‘Zegershof’ van H. Hendricks
Bij deze moderne, grote gesloten hoeve behoorde, naar Uilkema aantekende, 53 ha land, waarvan 23 ha bouwland en 30 ha grasland was; het ging hier om een gemengd bedrijf. De veestapel telde ongeveer 100 heideschapen, tussen de 30 en 40 stuks rundvee, een onbekend aantal varkens en 10 paarden. De toegang tot de binnenplaats werd gevormd door de overbouwde poort, middenboven op de lijntekening. Rechts daarvan lag het ruime woongedeelte, dat een pronkkamer, woonkamer, keuken, spoelruimte en diverse slaapkamers telde. Ook op de woonhuiszolder bevonden zich nog slaapruimten. De aan het woonhuis aansluitende rechter vleugel van het complex werd vrijwel geheel ingenomen door een grote koestal en een voerplaats. In deze stal stond het vee in twee rijen op een vlakke betonnen standplaats met ondiepe giergoot, de achterzijde naar elkaar gekeerd. Voor het vee bevond zich aan weerszijden een rij hoge voerbakken en
1:400
een smalle voergang. Onder de stal lag een gierkelder waarin het vloeibare deel van de mest terechtkwam; de vaste mest werd bewaard in de aangrenzende overdekte mestvaalt. De zolder boven de stal diende als bergplaats voor het veevoer, dat door luiken in de zoldering snel en eenvoudig in de stal kon worden gebracht. Tegenover de poort lag de grote zijlangsdeelschuur met vier tasvakken, een aardappelkelder en een kafhok. In de hoek rechtsonder op de tekening vond men een door paardekracht aangedreven dorsmolen (hier ‘manege’ genoemd), die de in de schuur opgestelde dorsmachine aandreef. Naast de manege lag de paardestal, waar evenals bij de koestal het voer op zolder werd bewaard. Daarachter bevond zich de grote schaapsstal, die tevens diende als mestvaalt voor de aangrenzende paarde- en varkensstallen (deze laatste lagen naast de poort). De mest werd vanuit deze stallen via luiken in de scheidingsmuren in de vaaltstal gedeponeerd. Door de aanwezigheid van de beide overdekte mestvaalten kon de binnenplaats hier, in tegenstelling tot de gebruikelijke Zuidlimburgse situatie, geheel vrij blijven van mest, wat de hygiëne zeer ten goede moet zijn gekomen. Op de bestrate binnenplaats lag alleen een put voor afvoer van het regenwater.
Het betrof hier in alle opzichten een bedrijf met een zeer rationele inrichting, die daardoor in verscheidene opzichten afweek van de traditionele opzet in deze streek. Dit laatste blijkt behalve uit de afwezigheid van mest op de binnenplaats ook uit het grote aantal muuropeningen aan de buitenzijde van het complex en uit de aanwezigheid van interne verbindingen tussen de verschillende bedrijfsonderdelen. Naar Uilkema's opvatting was hier sprake van een optimaal ingericht bedrijfsgebouw. De uitgekiende plaatsing van de verschillende onderdelen zou een efficiëntere manier van werken mogelijk maakte en daarmee een aanzienlijke arbeidsbesparing opleveren. De pachter gaf hem daarin gelijk: op zijn vroegere boerderij had hij twee arbeidskrachten meer nodig gehad, hoewel het bedrijf daar kleiner was. De Zegershof werd door Uilkema als modelboerderij zeer uitgebreid behandeld in zijn Limburgse hoofdstuk.