KU-66 (27 mei 1921)
Oostzaan (N.-H.)
boerderij van A. Taams
1:400
Ook in het begin van deze eeuw waren er nog boerderijen die nog volledig als vaarboerderij functioneerden, goals deze stolpboerderij. Vanwege de waterrijke omgeving en het laaggelegen, drassige land werd hier ook in de jaren twintig nog steeds geen paard en wagen gebruikt, maar ging al het vervoer per schuit. Een paardestal ontbrak daarom, evenals hoge dubbele inrijdeuren. Maar ook een kaaskamer of zoutkamer was hier niet nodig; Uilkema tekende op het veldwerk aan dat alle melk vanouds rechtstreeks als consumptiemelk werd verkocht. Deze boerderij, die blijkbaar van rond 1780 dateerde, had een volmaakt vierkante grondvorm. De hooitas in de middenbeuk werd aan twee zijden geflankeerd door stallen. De andere zijbeuken werden ingenomen door woon- en werkruimten. Evenals bij de vorige opmeting bestond vrijwel het hele stalinterieur hier uit hout. Langs de lage zijwand lag een houten drinkgoot, afgescheiden door een houten knieboom; ook het achterste deel van de koestand en de grup waren van hout. Het woongedeelte bestond uit een grote pronkkamer en een ‘kamer’, beide met twee bedsteden. Alleen de kamer had een stookplaats en zal dus tevens hebben gefunctioneerd als keuken en als dagelijkse woonruimte. Uilkema noteerde dat zich in de schouwwand tegeltjes bevonden met bijbelse taferelen. Achter de kamer lag de ruimte waar het hooi werd binnengedragen nadat het per schuit was aangevoerd. Hier bevond zich een groot luik naar de zolder, waardoor het hooi naar boven werd gehaald en vervolgens van boven af over de muur heen in de tasruimte kon worden gegooid. In de stal bevonden zich deuren waardoor werd het hooi weer uit de tasruimte kon worden gehaald om naar het vee te worden gebracht. In de loop der tijd was het bedrijf blijkbaar uitgebreid. Uilkema noteerde dat de tasruimte in het midden van de boerderij 16 koehooi kon bevatten, ofwel het wintervoer voor 16 stuks vee. Inmiddels was de veestapel echter uitgebreid tot 24 koeien. Voor het benodigde extra
voer was een afzonderlijke hooischuur bijgebouwd op het erf. Deze werd door Uilkema in eerste instantie echter niet opgemeten en alleen in omtrek aangegeven. Later kreeg hij blijkbaar spijt van deze omissie. Op de achterzijde van de tekening staat een notitie uit 1926, waaruit blijkt dat hij hier nogmaals heen wilde om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Daarbij wilde hij alsnog de bijgebouwen opmeten en tevens controleren of de houten wanden van de boerderij zelf wel een grondmuur hadden. Blijkbaar bleek dat niet het geval te zijn; op de lijntekening staat alleen de stookplaats als steen aangegeven.