KU-49 (27 april 1921)
Den Oever, Wieringen (N.-H.)
boerderij van P. Hellingman
1:400
Zoals deze opmeting laat zien komt naast het hiervoor besproken haakse type ook de gewone stolpvorm op Wieringen voor. Dit voorbeeld vormde in grondvorm een bijna volmaakt vierkant en moet dus een piramidale vorm hebben vertoond. Een foto is echter niet bewaard gebleven.
De kern van de stolp werd als altijd gevormd door het hoge vierkant met de hooistapel, aan vier zijden omgeven door woon-, stal- en werkruimten in de lagere zijbeuken. De draagconstructie werd gevormd door een tweetal dekbalkgebinten, met, naar uit de doorsnede blijkt, dubbele schoren. Uilkema noteerde daarbij dat deze dubbele schoren volgens de boer vooral voorkwamen bij de nieuwere boerderijen. Vermoedelijk stond dit in verband met de in de loop der tijd sterk toegenomen afmetingen van de gebinten, die daardoor extra versteviging nodig hadden voor de stabiliteit. Hoewel de stolp in ongeveer gelijke vorm door het hele noorden van de provincie voorkomt verraadt de indeling van de koestal dat dit exemplaar op Wieringen stond. De stalrij lag namelijk niet zoals overal elders tegen een buitenmuur, maar had de hier gebruikelijke plaats langs het tasvak, compleet met voerluiken. Aan deze zijde hield men in de hooiberg een gangetje vrij; Uilkema noteerde hierover uit de mond van de boer het volgende: ‘..Vroeger “plukte” men een tunnel in het hooi voor de koeien langs met een “hooiplukker”, (...) thans spit men van boven af een gang in de hooistapel..’.
Het woongedeelte bestond uit drie vertrekken, die respectievelijk ‘kaaskamer’ (voor het bewaren van kaas), ‘keuken’ en ‘bovenheerd’ werden genoemd. Deze laatste ruimte grensde rechtstreeks aan de stal. (Op de tekening is per abuis de doorgang tussen stal- en woonruimte weggevallen.) In het vierkant waren verscheidene bedsteden uitgebouwd; Uilkema merkte op dat deze een ronde bovenkant hadden, wat noodzakelijk was om de druk van het hooi te kunnen weerstaan. Aan de andere kant van de tasruimte bevonden zich twee open ruimten. Deze werden beide dars genoemd en dienden dus als deel en dorsvloer. Hier lag ook de paardestal. De akkerbouwprodukten, zoals haver, tarwe, gerst en rogge bewaarde men in ongedorste toestand in mijten buiten op het erf of op de zolder van de koestal; het vierkant in het midden van de stolp werd alleen voor hooiberging gebruikt. Buiten op het erf stond verder nog een bijgebouw, de ‘boet’ genaamd, waarin zich extra stalruimte bevond. Volgens de boer werd 's zomers in deze ruimte ook gekarnd; 's winters zou dat in de andere stal in het hoofdgebouw gebeuren.