KU-43 (5 januari 1921)
Wijde Wormer (N.-H.)
boerderij ‘Wormerzicht’ van C. Wijnberg
Deze boerderijtekening, Uilkema's eerste Noordhollandse documentatie, werd op zijn verzoek door iemand anders gemaakt. Hij had deze tekening ook nooit zelf kùnnen maken, om de eenvoudige reden dat het gebouw ten tijde van zijn eerste
1:400
bezoek aan dit erf, eind november 1920, al niet meer bestond. De oude boerderij, die Uilkema zich nog van een veel eerdere reis aan dit gebied herinnerde, was twee jaar tevoren afgebroken en vervangen door een moderne stolp. De afgebeelde tekening is dan ook een door de zoon des huizes vervaardigde reconstructietekening.
De boerderij bestond uit een ingewikkeld complex van woning, veestallen en diverse tas- en werkruimten. De oudste kern werd gevormd door de woning met het recht daarachter gelegen stalgedeelte. Het voorhuis telde drie vertrekken achter elkaar, respectievelijk (van voor naar achter) pronkkamer, woonkamer en zomerwoning. Deze laatste ruimte diende in het drukke seizoen als dagelijkse woonruimte en tevens als keuken, waar allerlei werkzaamheden werden verricht. De ver uitgebouwde zijbeuk bevatte een kelder met opkamer en een ruimte die zoutkamer werd genoemd, waar de kaas werd gemaakt en gepekeld. Het vloerniveau van het gehele voorhuis lag erg hoog; de voordeur was, zoals het vooraanzicht laat zien, alleen via een trapje te bereiken. De dubbelrijïge grupstal had een indeling met een centrale mest- c.q. voergang; het vee stond twee aan twee tussen schotten, met de koppen naar de muur gericht. Het geheel vertoonde dus de zogenaamde ‘Friese’ indeling, die ook in Noord-Holland benoorden het IJ algemeen voorkomt. De doorsnede laat echter zien dat dit gedeelte van het gebouw een constructie met verlaagde gebintbalk had, in plaats van de hier later algemeen voorkomende opgelegde balken. Later zou bij vergroting van het bedrijf onder het zijwaarts verlengde dak een tweede stalruimte zijn aangebouwd, waardoor ook de ruimte voor hooiberging moest worden uitgebreid. In de oude situatie had men alleen de grote hooiberg naast het gebouw, die 30 ‘koehooi’ kon bevatten, ofwel zoveel hooi als gedurende het hele winterseizoen voor 30 koeien nodig was. De oude stal telde 14 stalvakken of ‘stallen’ en kon 28 stuks vee huisvesten. Na de staluitbreiding met nog eens 26 standplaatsen werd er een tweede, kleinere hooiberg met een capaciteit van ruim 20 ‘koehooi’ bijgebouwd, achter de stal. Aan de oude hooiberg waren in de loop der tijd bovendien allerlei aanbouwen toegevoegd. De grootste daarvan diende als paardestal en
dorsvloer (het betrof hier een gemengd bedrijf). De tweede, lagere aanbouw had hoofdzakelijk de functie van wagenberging. Als laatste aanpassing was er tenslotte nog een verbinding aangebracht tussen hooiberg en hoofdgebouw, waardoor men het hooi voor het vee ook bij slecht weer droog in de stal kon brengen. Het grootste deel van het complex bestond uit hout, met of zonder stenen grondmuren. Alleen het woongedeelte had overwegend bakstenen muren, maar nog wel de karakteristieke Noordhollandse houten topgevel.
Uit de nagelaten teksten blijkt dat Uilkema deze boerderij, die een zeer belangrijke rol zou spelen in zijn onderzoek, beschouwde als ‘..de directe voorlooper van de Noordhollandsche stelp..’. Het gebouw was een van de laatste vertegenwoordigers van dit type in zijn omgeving. Door een zware watersnoodramp in 1825 was hier indertijd verder vrijwel alles vernieuwd. Naar verluidde was deze boerderij vrijwel als enige gespaard gebleven door de gunstige hoge ligging vlak bij de ringdijk.