KU-39 (17 november 1920)
Meulunteren (Gld.)
boerderij van T. Liefting
Behalve het hoofdgebouw stonden op dit erf nog een moderne stal, een schaapskooi, een wagenschuur, een bakhuis annex kaasmakerij, een varkensstal, twee vijfroedenbergen en een vierroedenberg. Het moet hier, vergeleken bij de voorafgaande opmeting in dezelfde plaats, een welvarend bedrijf hebben betroffen.
Uilkema's voornaamste interesse betrof ook nu weer de bijgebouwen. Zo noteerde hij over het vullen van de vijfroedenbergen: ‘
..Boven aan de stijlen zit een verbindingsstuk waartegen de ladder rust. Voor het omhoogbrengen van het hooi wordt meestal “de kaak” gebruikt: een plank, waarop een werkman gaat staan; deze plank rustte op twee stokken in het hooi gestoken, welke stokken door middel van een touw boven aan de “laan” werden
Voorbeeld van een vijfroedenberg
bevestigd..’. Over de vierroedenberg vermeldt het veldwerk: ‘
..Deze vierroedenberg bergt ongedorscht haver. Hij staat twee voet boven den grond - daarvoor dient de “onderlaag” (= het kruis bestaande uit slieten).
De stijlen en de vier andere palen dragen kragen van zink om de muizen het inklimmen te beletten..’.
De schaapskooi, in tegenstelling tot die van de vorige opmeting blijkbaar zonder gebintconstructie, had een opbouw met een grondmuur van tachtig centimeter hoog, waarboven zich één meter schot bevond. Uilkema voegde hieraan toe, dat de vloer vroeger een halve meter diep moest zijn geweest, maar nu geheel vlak was en op maaiveldniveau lag. Het gebouw had inmiddels zijn oude functie verloren en diende als dorsruimte en bergplaats voor landbouwmachines. Ook in het hoofdgebouw was geen potstal meer aanwezig; de koestal was een grupstal met een vijftig centimeter brede
1:400
en veertig centimeter diepe mestgoot, die tweemaal per week werd uitgemest. Op de zolder boven de stal bevond zich een knechtenkamer. In het voorhuis had men als voornaamste woonruimte de middenkamer met de stookplaats; de slaapruimten bevonden zich in de aangrenzende smalle zijbeuk. Aan de andere kant lag langs de voorgevel een spoelruimte (‘geut’) met een gootsteen met pomp en een tweede stokplaats, waaronder nog een open vuur werd gestookt. De zijbeuk was aan deze zijde uitgebreid ten koste van de kamer, waardoor een gangetje was ontstaan tussen bedrijfsgedeelte en woonruimte. Vanuit de geut kwam men ook in de melkkelder met de daarboven gelegen opkamer. Dat bij dit bedrijf de zuivelproduktie zeer belangrijk was blijkt, behalve uit de grote moderne veestal die naast het huis was gebouwd, ook uit de aanwezigheid van de aan het bakhuis verbonden gespecialiseerde ruimten voor de kaasmakerij.