KU-37 (augustus 1920)
Ulestraten (L.)
boerderij van de Gebr. de Macker
(geen lijntekening aanwezig)
Deze hoeve uit Ulestraten was de allereerste Limburgse boerderij die door Uilkema werd opgemeten; de tekening werd om onbekende reden echter nooit verder door hem uitgewerkt. Het betrof hier een grote gesloten hoeve met aangebouwde oogstschuur. De kern van het complex werd gevormd door de open binnenplaats, die door middel van een overbouwde poort in verbinding stond met de openbare weg. Op de binnenplaats werd, zoals in Zuid-Limburg gebruikelijk was, de mest bewaard, in dit geval in een 2,75 m diepe gierput. Het grootste deel van de binnenplaats was onverhard; alleen langs de woonruimten bevond zich een smalle strook bestrating. Rondom deze open plaats lagen allerlei woon- stal- en werkruimten, waarbij de verschillende functies volledig van elkaar gescheiden waren. Ieder onderdeel had een eigen toegang vanaf de binnenplaats; interne verbindingen tussen woon- en bedrijfsruimten kwamen hier niet voor.
Direct naast de poort vond men allereerst een werkplaats en een kolenberging. Haaks daarop lag het woongedeelte van de boerderij. De entree gaf aan de ene zijde toegang tot de aan de straat gelegen voorkamer, de ontvangstruimte. Aan de andere kant, centraal gelegen ten opzichte van de binnenplaats, bevond zich de dagelijkse woonruimte, tevens keuken. Daar weer achter lag de bijkeuken en een pronkkamer. Onder het geheel bevond zich een kelder met bergruimte voor 80 hl aardappelen; boven het woonhuis waren nog drie slaapkamers en een linnenzolder. Uilkema tekende daarbij aan dat dit vroeger een graanzolder was geweest, die door de huidige bewoners tot slaapruimte was verbouwd. In de hoek naast de pronkkamer lag een bergplaats voor landbouwwerktuigen; deze ruimte had een eigen toegang naar het erf. Daarnaast, langs de derde kant van de binnenplaats lagen de varkenshokken, met op zolder een bergplaats voor hooi en een groot kippenhok ‘..van wel 5 × 5 M...’, naar Uilkema vol ontzag noteerde. De vierde zijde van het complex werd ingenomen door runder- en paardestallen. De paardestal lag het dichtst bij de poort en bevatte ook een knechtenslaapplaats. In de rundveestal was plaats voor veertien koeien en een aantal kalveren. Het vee stond met de koppen naar een centrale voergang gericht, die in rechtstreekse verbinding stond met de aan deze zijde aangebouwde oogstschuur. Daar vond men een brede dorsvloer langs de tasruimte; in de vijf tasvakken werd het graan vanaf de vloer tol aan de nok opgestapeld en aan het eind bevond zich een bietenkelder. De zijlangsdeel stond via brede deuren in rechtstreekse verbinding met de openbare weg.