KU-31 (1917)
Ballum, Ameland (Fr.)
boerderij van D. Ruigh
1:400
Deze boerderij uit Ballum had een indeling die door latere onderzoekers algemeen zou worden beschouwd als kenmerkend voor een vrij recent stadium in de Amelandse boerderij-ontwikkeling. Woon- en bedrijfsgedeelte waren daarbij door hun verschillende nokhoogte duidelijk herkenbaar als afzonderlijke bouwdelen, waardoor het geheel, mede door het lage dakschild aan de achterzijde van de schuur, in bouwmassa sterk deed denken aan de koprompboerderijen van het vasteland. In indeling wijken de Amelandse boerderijen echter sterk van de Friese af, doordat deze geen zijlangsdeel kennen maar een dwarsdeel en de deeldeuren zich hier in de zijgevel bevinden. De hier afgebeelde driebeukige schuur bevatte, gerekend vanaf het woonhuis, een tasvak, vervolgens de dwarsdeel en daarna weer twee tasvakken. Het dichtst bij de woning gelegen tasvak diende voor de opslag van stro; de beide achterste vakken bevatten hooi voor het vee. Dit gedeelte stond daarom in verbinding met de verschillende stalruimten waarheen het hooi voor de voedering moest worden gebracht. De lange zijbeuk was in gebruik als koestal, met aan het eind een werkruimte, die vermoedelijk voor de zuivelproduktie diende. Wellicht betrof het hier het vertrek dat door Uilkema werd genoemd in zijn notitie over de Amelandse zuivelbereiding: ‘..De dik geworden melk heet “holle” (...) Het hok waarin 't gebeurde ('t zuren) heet “molkenhus” (alleen aanwezig op groote boerderijen). Bij kleine boerderijen had men onder de bedsteden vaak de potten staan voor het zuren van de melk..’. In de andere zijbeuk, aan de kant van de deeldeuren, bevonden zich de paardestallen en twee extra koestallen. In totaal bood deze boerderij plaats aan twintig stuks rundvee en drie paarden. Op Ameland, waar vanouds het kleinere gemengde bedrijf overheerste, moet dit hebben gegolden als een vrij groot bedrijf. Het woongedeelte was desondanks nog zeer eenvoudig. De verblijfsruimte voor de
bewoners bestond in opzet uit slechts één kamer en een gang; in het achterhuis was in de rechter zijbeuk van de schuur nog een zomerwoning met bedsteden uitgebouwd. Woonkamer en zomerwoning waren verbonden door een aanbouwtje dat getuige Uilkema's aantekeningen ‘bakhok’ werd genoemd, hoewel zich hier blijkbàar geen stookplaats bevond. Mogelijk betrof het hier een voormalige ovenuitbouw, die na de inrichting van de zomerwoning was ontdaan van de stookplaats of bakoven en was omgebouwd tot gangetje. De zomerwoning was ook rechtstreeks van buitenaf bereikbaar door een deur in de inham bij de deeldeuren.