KU-24 (1918)
Doldersum (Dr.)
boerderij van P. Boers
Hoewel de (later aangebrachte!) nummering van de tekeningen anders zou doen vermoeden, werden de beide volgende opmetingen uit Doldersum nog vóór de aanvang van het officiële landelijke onderzoek gemaakt. Het betreffende Drentse gebied, dat wat boerderijvormen betreft nauw aansluit aan de Zuidoostfriese Stellingwerven, werd al in 1917 en 1918 door Uilkema bezocht en kwam diverse malen in de correspodentie uit die jaren ter sprake. Bij de daar voorkomende boerderijen lagen de deeldeuren in de zijgevel en kwamen zowel het trekbalkgebint als de potstal voor, allemaal zaken die voor Uilkema met zijn Friese achtergrond op dat moment nog geheel nieuw waren. (De eerder besproken Zuidoostfriese opmetingen die een enigszins overeenkomstig type laten zien, werden alle pas later gemaakt.)
De hier afgebeelde boerderij bestond uit drie delen: het voorhuis met de woonruimte, een middengedeelte met hooivakken en dwarsdeel en daarachter een
afdeling die geheel als potstal in gebruik was. Het woongedeelte was driebeukig van opzet, met een grote middenkamer, één zijbeuk met bedsteden, en één met secundaire woonruimten zoals een melkkelder (zonder opkamer) en een spoelannex karnruimte. De stookplaats lag aan de voorgevel en bestond uit een door tegels omrande ijzeren haardplaat waarop ten tijde van Uilkema's bezoek nog een open vuur werd gestookt; de rest van de woonkamervloer bestond uit leem. Ondanks dit uiterst eenvoudige karakter bleek de woonruimte hier toch al eens te zijn gemoderniseerd; Uilkema vernam van de boer dat de stenen scheidingsmuur tussen woon- en bedrijfsruimte vroeger nog van beleemd vlechtwerk was geweest. Verder was de dichte planken zoldering boven de woonruimte in de plaats gekomen van een slietenzolder die voor oogstberging werd gebruikt. De boerderij zou in opzet van rond 1650 dateren. Het achterhuis had wanden die voor het grootste gedeelte nog volledig uit hout bestonden, deels zelfs zonder grondmuur. Behalve twee hooivakken (waar het hooi vanaf de grond werd opgestapeld), varkens- en paardestallen en een karnmolen vond men hier ook een dwarsdeel met de deeldeuren in de zijgevel. Deze ruimte was door een houten schot afgescheiden van het achterste gedeelte van de boerderij, waar zich de grote rundveestal bevond die de gehele middenbeuk in beslag nam. Het vee stond in deze ‘middenpotstal’ in twee rijen, met de achterkant naar elkaar en gescheiden door een schot; de stalrij langs de achtergevel was voor het jongvee, de voorste rij voor de volwassen koeien. Dit was overigens niet het soort potstal waar het vee bij het begin van de staltijd eerst in een lege kuil stond. Voor de dieren op stal kwamen, zo noteerde Uilkema, werd de potstal al gevuld met een laag plaggen en stro, die vervolgens door het vee geleidelijk met mest werd vermengd. Opvallend is bij deze opmeting nog, dat op het veldwerk een tussenbalkgebint werd
aangegeven terwijl de uitgewerkte tekening een ankerbalk laat zien. Deze onduidelijkheid komt ook bij verschillende andere vroege opmetingen voor. Waarschijnlijk had Uilkema aan de aanwezigheid van de buiten de stijlen uitstekende ankerpennen aanvankelijk geen aandacht besteed en dit later verbeterd.
1:400