KU-21 (1920)
Ruinerwold (Dr.)
boerderij van E. ter Haar
1:400
Bij deze uit 1874 daterende boerderij was geen vrijstaande schuur meer aanwezig: men had hier binnen het hoofdgebouw de benodigde ruimte gevonden voor de hooioogst. Een deel van de bij de vorige boerderijen nog geheel open middenbeuk was hier gereserveerd voor de berging van hooi, dat men daar vanaf de grond opstapelde. Boven deze gebintvakken was geen slietenzoldering meer aanwezig. Aan weerszijden van de tasvakken bevond zich een dwarsdeel waarlangs het hooi kon worden binnengebracht, met inrijdeuren in de zijgevel. Langs de achtergevel lagen een potstal voor het jongvee en de varkenshokken die door de nieuwe plaats van de deeldeuren niet meer in de zijbeuk pasten, waar zij bij de oudere boerderijen meestal werden aangetroffen (zie KU-20). In de tegenover de deeldeuren gelegen, ononderbroken zijbeuk bevond zich nog als vanouds de koestal. Bij deze vrij moderne boerderij was dat inmiddels een grupstal, met in dit geval plaats voor vijftien stuks vee.
Direct achter de scheidingsmuur tussen woon- en bedrijfsgedeelte was tenslotte nog een stuk van de middenbeuk open gebleven als werkruimte, waar men ook de karnmolen en een knechtenkamer had gesitueerd.
Het voorhuis had bij deze boerderij de ‘moderne’ Drentse indeling in vier kamers, over twee traveeën verdeeld. Van de oude opzet met hoge middenkamer en lage zijbeuken was daarbij geen sprake meer. De woonruimte bestond uit twee grote kamers (waarvan één met bedstedenwand), een melkkelder met opkamer en de zogenaamde ‘melkenkamer’, een werkkeuken met karn, regenbak, pomp en stookplaats. Buiten op het erf, dicht bij deze werkruimte, bevond zich het bakhuis met de oven. Hier stond ook de grote kookpot waarin het veevoer werd klaargemaakt.
Op het veldwerk noteerde Uilkema tenslotte de mening van de bewoner over dit type boerderij: ‘..De schuur is hier vervallen. Alles is onder één dak. Volgens Ter Haar dé bouwwijze in de Meppeler omstreeken sedert de laatste halve eeuw..’.