KU-19 (1 oktober 1920)
Haakswold (Dr.)
boerderij van de Wed. Zoer
1:400
Op de voorgevel van deze boerderij stond in sierankers het jaartal 1786 vermeld. Evenals bij de vorige opmeting, KU-18 uit Ruinen, ging het hier in opzet om een boerderij van het oude type, met middenlangsdeel en deeldeuren terugliggend in de achtergevel, en een vrijstaande hooischuur. Het woongedeelte had zich in dit geval echter al verder ontwikkeld, met een portaaltje tussen woonkeuken en deel en met wat grotere zijkamers, die gedeeltelijk in het achterhuis waren uitgebouwd. De scheidingsmuren tussen midden- en zijkamer waren van steen; de keukenvloer bestond uit planken (moderner en minder koud) in plaats van uit plavuizen. De middenkamer en de ruime opkamer waren, zoals latere foto's van dezelfde boerderij door andere fotografen tonen, voorzien van fraaie bedsteewanden en tegeltableaus. Uilkema maakte hier echter, typerend voor zijn zuiver bedrijfskundige belangstelling, alleen melding van de onder de opkamer gelegen melkkelder en noemde ook in de bijschriften nergens het uitzonderlijk fraaie interieur. Ook het bedrijfsgedeelte had een traditionele opzet met verschillende latere aanpassingen. Zo was aan de scheidingsmuur met het voorhuis een knechtenkamer en aardappelbewaarplaats uitgebouwd, en de koestal had de moderne grupstalvorm. De zeer brede deel had echter nog wel een lemen vloer en op de gebintbalken lag de gebruikelijke slietenzolder voor de rogge. De door Uilkema op de lijntekening aangegeven rechthoek op de deel geeft de plaats aan van het gat in de taszolder (het ‘slob’), waardoor de oogst op zolder werd gebracht. Net als bij de vorige opmeting lagen ook hier de deeldeuren iets terug in de achtergevel, maar ditmaal niet helemaal tot aan het achterste gebint. Buiten, onder de onderschoer, bevond zich als vanouds een straatje van veldkeien. De wanden van het bedrijfsgedeelte bestonden uit hout, op een lage grondmuur. Achter het hoofdgebouw lag een éénbeukige hooischuur, met trekbalkgebinten; Uilkema noemde de
constructie hiervan ‘Doldersumsch’ en het is niet duidelijk of hij daarmee doelde op ankerbalk- of tussenbalkgebinten (zie KU-25). Over de hooischuur schreef hij tenslotte nog: ‘..de grondmuur van deze schuur bestaat rondom uit een rij keien liggende op den grond. (...) De houten wanden zijn 4 M. hoog. De eindgevels zijn schuin (geen uileborden) met rietbedekking en gedraaide top op 't eind..’.