KU-16 (oktober 1920)
Ruinen (Dr.)
plaggenhut van S. Slomp
1:200
1:400
Anders dan men afgaande op het primitieve uiterlijk van dit gebouw wellicht zou vermoeden, werd deze hut van leem en plaggen pas in 1920 gebouwd. Een timmerman zal hier niet aan te pas zijn gekomen; dergelijke plaggenhutten, de huizen van de allerarmsten der plattelandsbewoners, werden meestal eigenhandig gebouwd. De constructie is dan ook uiterst eenvoudig, van een gebint kan men hier eigenlijk niet spreken. De aanwezige houtconstructie van dunne rondhouten stammetjes zal voornamelijk hebben dienst gedaan als stijl- en regelwerk voor de binnenwandjes en als ondersteuning van een slietenzoldertje. De daksporen, die in de nok aan elkaar waren gespijkerd, rustten hoofdzakelijk op de lage plaggenmuurtjes van bijna een halve meter in doorsnede. Het dak was gedekt met plaggen en heide op een laagje stro. Opvallend is dat men het woongedeelte aan de buitenkant heeft geaccentueerd (of heeft men getracht het armzalige bouwmateriaal hier te camoufleren?) door dit gedeelte te witten. De zijmuren van het voorgedeelte waren tevens iets hoger opgetrokken dan van het achterhuis. De enige toegang lag in de zijgevel; men kwam via het achterhuis binnen. Daar bevond zich de stal (gezien de geringe welstand van de bewoners zal de hele veestapel vermoedelijk uit één geit hebben bestaan), een bergruimte voor ‘sjudden’ (plaggen, die als brandstof dienden voor het open vuur) en een werkruimte. De afscheiding tussen woon- en schuurgedeelte bestond volgens aantekeningen op het veldwerk uit ‘wand’, een term die bij Uilkema duidde op een vlechtwerkconstructie, al dan niet voorzien van leem. Ook de tussen de beide vensters aangebrachte rookafvoer was van vlechtwerk, dat in dit geval zeker beleemd moet zijn geweest. Boven het woongedeelte lag nog een zoldertje, dat als volgt was opgebouwd: ‘..in het geheel liggen er 20 slieten, dik 3 cM. diameter, met onderlinge afstand van 12 à 15 cM. Op de slieten ligt roggestroo. De
zolder dient ter bewaring van hooi. Eerst ligt op het stroo nog een laag plaggen van 10 cM. dik..’. Behalve voor berging zal dit zoldertje ook hebben gediend als isolatie. Op de plattegrondtekening zijn drie bedsteden en een al niet veel groter kamertje van de middenruimte afgescheiden. Afgaande op de interieurfoto moet de opmeting zijn gemaakt tijdens de laatste fase van de bouw; de op de tekening aangegeven afdichting was nog niet voltooid. De invulling van horizontale twijgen zou vermoedelijk nog van een leemof kalklaag worden voorzien. Onder de bedsteden lagen volgens Uilkema ‘keldertjes’ ofwel iets verdiepte bergplaatsen, waarschijnlijk voor aardappels. De bedden, die blijkbaar rechtstreeks tegen de vochtige plaggenwanden aan kwamen te liggen, moeten een buitengewoon ongezonde slaapplaats zijn geweest.