KU-8 (juli 1920)
Appelscha (Fr.)
boerderij van L.H. Oosterloo
In deze boerderij meende Uilkema een wel uitzonderlijk oud voorbeeld van het Zuidoostfriese type te hebben gevonden. Hij dateerde dit gebouw op rond 1500, vermoedelijk op grond van de uiterst eenvoudige constructie. De buitenmuren waren hier nog slechts gedeeltelijk van steen; de zijgevels bestonden grotendeels uit houten wanden boven een lage grondmuur. De draagconstructie bestond uit een serie lage trekbalkgebinten met zeer zware gebintstijlen en kromme schoren. Of het hier een constructie met tussenbalken of met doorstekende ankerbalken betrof is helaas niet duidelijk. Op het veldwerk staat een doorsnede met tussenbalkgebinten aangegeven; de opmeting werd door Uilkema echter tweemaal uitgewerkt, de ene keer met tussenbalken, de andere keer met ankerbalken. Blijkbaar was hij er achteraf niet meer zeker van of zijn veldwerknotities hier wel correct waren geweest. In de loop van zijn lange bestaan was deze boerderij vanzelfsprekend diverse malen verbouwd. Daarvan waren allerlei bouwsporen overgebleven, waaruit met enig geluk de mogelijke oudere situatie zou kunnen worden afgeleid. Op het veldwerk van de opmeting legde Uilkema zijn eigen ideeën hierover vast. Zo tekende hij aan, dat de muur tussen woonkamer en bedrijfsruimte in opzet vermoedelijk niet aanwezig was. Of hij hier dacht aan een geheel
1:400
open verbinding of aan een onvolledige afscheiding (bijvoorbeeld door een houten schot) is niet duidelijk. Ook zou zich in opzet boven het woongedeelte geen dichte zoldering maar een slietenzolder hebben bevonden, waarop ongedorst graan werd bewaard. Uilkema leidde dit af uit het feit dat zich tussen de zware gebintbalken aanmerkelijk lichtere balken bevonden, die uit een latere bouwfase zouden dateren. Dit vermoeden werd bevestigd door mededelingen van een timmerman uit de buurt, die zelf nog wel woonkamers met slietenzolders had gezien: ‘
..Oorspronkelijk geen zolder in dit huis, nl. toen het gebouwd werd. De balken buiten het kamergebint zijn veel dunner dan de hoofdbalken. Bovendien heeft J.J. Seidel te Oud-Appelscha, wonende Duivenzathe, zelf zolders gelegd in zulke huizen waar geen zolder was. De balken werden dan met haken tegen het draaghout gehangen. (...) Seidel heeft te Zeggelo (gem. Dwingelo) een huis afgebroken, waar op de kamer slieten lagen waar ook de rogge op gestapeld werd. Eerst op deze slieten een laag afgedorscht roggestroo, daarop de rogge..’. Van het later algemene gebruik van de woonhuiszolder als zaadzolder voor het bewaren van grote hoeveelheden gedorst graan was in dit stadium dus nog geen sprake: ‘
..Elke week dorschte men af zooveel er noodig was. Boekweit werd op 't land gedorscht, in zakken direct naar de markt gebracht..’. Hieruit blijkt tevens dat rogge vooral voor eigen gebruik werd verbouwd, terwijl men de boekweit als handelsgewas teelde. Verder verbouwde men hier haver en aardappels, naar uit Uilkema's aantekeningen blijkt, en er werd enig vee gehouden: ‘
..Op deze plaats worden gehouden 4 à 5 koeien, 2 kalvers en 2 varkens en biggen..’. Voor de koeien had men hooiland nodig (twee van de gebintvakken waren bestemd voor de opslag van hooi); de nadruk lijkt hier echter op de akkerbouw te hebben gelegen. Het rundvee zal
dan ook hoofdzakelijk als mestproducent zijn gehouden. Ook de geringe omvang van het vertrekje dat ‘melkkelder’ werd genoemd en het ontbreken van een afzonderlijke karnruimte geven aan dat de zuivelproduktie hier niet van veel betekenis kan zijn geweest. De koestal was bovendien verdiept. In een potstal, waar het vee in een kuil op de eigen mest stond, was van de voor zuivelbereiding noodzakelijke hygiëne meestal geen sprake. De mest werd slechts enkele malen per jaar verwijderd door de dubbele mestdeuren in de zijgevel. Achter de stalruimte, en door een houten wand daarvan gescheiden, lag de dwarsdeel met twee tasvakken. Hier werd alleen hooi bewaard, dat vanaf de grond werd opgestapeld. Graan werd op de stalzolder bewaard en buiten op het erf. Uilkema noteerde dat men de rogge hier binnenshuis bewaarde en de haver meestal buiten, wellicht in de op de foto zichtbare mijten. Het achterste gedeelte van de schuur bevatte tenslotte nog een schaapskooi die in open verbinding stond met de hooivakken.